Sterdieren, Echinodermata, Astrozoa, een der stammen of hoofdtypen van het dierenrijk, omvat dieren wier organen een radiale symmetrie, een straalsgewijze plaatsing der deelen rondom de lichaams-as, vertoonen. Het lichaam der S. bestaat niet uit twee, aan elkander beantwoordende helften, waarvan het eene het spiegelbeeld is van het andere, gelijk bij de bilateraalsymmetrische dieren (gewervelde dieren, mollusken, gelede dieren, wormen), maar uit een oneven getal stralen (radii) en tusschenstralen (int er radii), zoodanig rondom een gemeenschappelijke as geplaatst, dat tegenover een straal altijd een tusschenstraal ligt, zoodat het lichaam niet in twee gelijke en even groote helften kan worden verdeeld.
De naam S. is (door Klein, 18de eeuw) aan deze dieren gegeven, omdat de meeste soorten een ruwe, dikwijls van harde schubjes, knobbels, kalkstekels of tongvormige grijpwerktuigen voorziene oppervlakte hebben. De S. hebben den radiaal-symmetr. lichaamsbouw gemeen met de neteldieren, en beide afdeelingen zijn wel, onder den naam Straaldienen, tot een enkelen hoofdstam vereenigd. De S. hebben een spijsverteringskanaal met eigen wanden, en een goed ontwikkeld bloedvaatstelsel (zie ald. dl. II, pag. 1103). Het aantal stralen, waaruit het lichaam bestaat, bedraagt in den regel vijf. De samenstelling uit stralen en tusschenstralen is het meest in het oog vallend bij zulke vormen, die, gelijk de zeesterren, een stervormige gedaante hebben.
Anderen (zee-egels) hebben een bolrond of schijfvormig, nog weer anderen (zee-komkommers) een rolrond lichaam, en dan vertoont zich de samenstelling uit vijf stralen en even zoo vele tusschenstralen eerst bij nauwkeuriger beschouwing. Bij de volkomen regelmatige vormen van S. bevindt zich de mond aan de eene, de aars aan de tegenovergestelde zijde. Velen, die een afgeplat lichaam hebben, kruipen met die oppervlakte, waaraan zich de mond bevindt, over den grond. Bij eenige S. is de aars, bij sommigen ook de mond excentrisch geplaatst, bij enkele bevinden beide openingen zich in elkanders onmiddellijke nabijheid. Steeds, ook bij die soorten, welke een gladde huid hebben, zijn de lichaamsbekleedselen (perisoma) in meerdere of mindere mate verhard, door het ontstaan daarin van kalklichaampjes, die meestal een regelmatige en vaak sierlijke gedaante hebben. Een hoofdkenmerk der S. is het bezit van een heel bijzonder stelsel van organen, dat inzonderheid tot plaatsbeweging dient en daarom den naam van ambulacraal-stelsel (van lat. ambulare: wandelen) heeft ontvangen; het bestaat uit een vereeniging van kanalen, buisjes en blaasjes, die alle onderling gemeenschap hebben, en waarin het zeewater, te midden waarvan het dier leeft, kan dringen en vervolgens door samentrekking dezer deelen van het eene naar het andere gedreven worden.
Waar dit stelsel tot volkomen ontwikkeling is gekomen, is het uit de volgende deelen samengesteld. Rondom den slokdarm, niet ver van den mond, is een ringkanaal gelegen, waaruit vijf kanalen straalsgewijs ontspringen, die inwendig met trilciliën bezet zijn. Met het ringkanaal staan bovendien een of meer samentrekbare blaasjes, de Polische blaasjes geheet en, in gemeenschap, die, door hun samentrekking, het in het ringkanaal bevatte water naar de genoemde kanalen kunnen drijven. Het water komt in het ringkanaal door een kanaal, dat dikwijls verkalkte wanden heeft en daarom den naam van steenkanaal draagt. Het steenkanaal begint bij de z.g. madreporenplaat, een, van talrijke gaatjes en korte, doolhofachtig dooreengeslingerde en uiterst fijne kanaaltjes voorziene, kalkplaat, een soort zeef toestel, waardoor het water, alvorens het ringkanaal binnen te dringen, van de kleine, daarin zwevende lichaampjes wordt gezuiverd. Uit de bedoelde vijf kanalen ontspringen weer talrijke zijtakjes en daaruit weer blind eindigende buisjes, die door op rijen geplaatste openingen in de huid naar buiten treden en wijl zij voor het meerendeel den dienst van pootjes doen, ambulacraal pootjes (pedioellae, pseudopodia, parapodia) worden geheeten; deze pootjes eindigen elk met een zuignapje, en beginnen binnen in het lichaam van het dier met kleine samentrekbare blaasjes, ampullae, die uit het kanaal water in de pootjes kunnen drijven; de pootjes zelf zijn ook samentrekbaar en daardoor in staat het water weer terug te drijven.
Door de beurtelingsche samentrekking van ampullae en ambulacraalpootjes worden de laatste uitgestoken en weer ingetrokken. De pootjes kunnen allerlei wijzigingen ondergaan, waardoor zij voor andere verrichtingen geschikt worden, n.l. tot ademhaling of tot tasten of grijpen; rondom de mondopening der zee-komkommers worden zij tot voelers. Men onderscheidt dat gedeelte der lichaamsoppervlakte, waaraan de ambulacraalpootjes naar buiten treden, als ambulalacraal gedeelte, het overige als anti-ambulacraal gedeelte. Geheel gescheiden van dit, met water of een waterig vocht gevulde, ambulacraalstelsel is het bloedvaatstelsel. Het zenuwstelsel bestaat uit een slokdarmring en vijf zich in de stralen uitstrekkende zenuwstammen. Met zeldzame uitzonderingen (de Synaptiden), zijn de S. dioecische dieren.
De beide seksen zijn echter niet van elkander te onderkennen, en de voorttelingsklderen, die (behalve bij de zee-komkommers) straalsgewijs zijn geplaatst, onderscheiden zich alleen door hun producten. De ontwikkeling is zelden een rechtstreeksche, maar gaat bij het meerendeel der soorten gepaard met een meer of minder samengestelde gedaantewisseling, waarbij het aanvankelijk bijna vormlooze embryo zich eerst in een larve verandert, die eigen, later weer verdwijnende, organen heeft. Hetzij nu binnen die larve of door knopvormig daaraan, ontwikkelt zich het radiaal-symmetrische sterdier. Bij de onderverdeeling der S. in kleinere groepen gaat men uit van: het maaksel van het huidskelet en de daardoor bepaalde lichaamsgedaante, het al of niet bevestigd zijn aan een steel, hetzij blijvend of alleen gedurende de jeugd, de meer of minder duidelijke scheiding van het lichaam in stralen, de graad van gelijkheid of ongelijkheid der stralen en tusschenstralen en de daarvan afhankelijke meerdere of mindere volkomenheid der radiale symmetrie, de onderlinge verhouding der ambucrale en der anti-ambucrale lichaamsvlakte, de plaatsing van den mond en van de aars, het maaksel van het ambulacraalstelsel en de plaats, ingenomen door de madreporenplaat, het maaksel van het darmkanaal en het al of niet aanwezig zijn van mondvoelers en hunne gedaante. Veelal splitst men de S. in vijf klassen:1. Holothurioidea, Zeekomkommers; lichaam verlengd, wormvormig, bekleed met een lederachtige huid, waarin kalklichaampjes van verschillende gedaante bevat zijn, dh ^en samenhangend skelet vormen; mond en aars polair tegenover elkander aan het voorste en achterste lichaamseinde; mond omgeven van mondvoelers, die met het ambulacrale stelsel in verband staan en uit- en ingestulpt kunnen worden.
2. Echwoidea, Zee-egels, lichaam bolrond, schijf- of hartvormig, besloten binnen een, uit aaneensluitende plaatjes gevormd, huidskelet of schaal, waaraan bewegelijke stekels staan en zich poriën bevinden tot doorlating der ambulacraalpootjes; mond en aars hetzij polair tegenover elkander of beiden of alleen de aars excentrisch; een zeer klein anti-ambulacraal veld; mond benedenwaarts gericht.
3. Stelleridea of Asteroidea, Zeesterren, lichaam plat of gewelfd, vijfhoekig of stervormig, de stralen meestal verlengd tot bewegelijke armen; ambulacrale buik- en anti-ambulacrale rugvlakte; huidskelet der rugvlakte gevormd door kalkstukjes, die grootere of kleinere ruimten tusschen zich open laten, welke alleen door de vezelige huid worden bedekt; huidskelet der buikvlakte in de stralen gevormd door onderling bewegelijk gelede stukjes, die zich sluiten aan rijen van andere, ook bewegelijk met elkander verbonden, stukjes, die tot ’t inwendig skelet behooren; mond altijd in het midden der buikvlakte en benedenwaarts gekeerd; aars, waar deze aanwezig is, aan de rugvlakte, tegenover den mond.
4. Ophiuridea, Slangsterren, gelijken veel op zeesterren, doch de vijf armen gaan aan den voet niet geleidelijk in de centrale schijf over, doch schijnen daaraan elk afzonderlijk bevestigd te zijn; bovendien zijn die armen rolrond en slangvormig buigzaam, somtijds boomvormig vertakt (medusahoofden). Hiertoe behooren slechts enkele nog levende doch overigens alleen voorwereldlijke soorten.
5. Crinoidea, Zeeleliën, lichaam beker-, kelk- of bolvormig, blijvend of alleen in de jeugd met de anti-ambulacrale rugvlakte op den zeebodem vastzittend, doorgaans door tusschenkomst van een uit leden samengestelden steel; huidskelet der rugvlakte bestaande uit een verschill. getal van plaatjes; bij de meeste soorten armen, welke dikwijls vertakt en altijd met gelede aanhangsels bezet zijn; mond aan de bovenwaarts gerichte ambulacrale buikvlakte, waar zich ook de aars opent, indien deze aanwezig is.