het typische geslacht van de vlinderfamilie der Sphingidae; de naam is ontleend aan de eigenaardige houding, die de rupsen in den toestand van rust aannemen; zij zitten dan nl. met den kop en de borstringen bovenwaarts gericht en doen dan eenigszins denken aan den Sphinx der oude Egyptenaren; men noemt ze ook wel pijlstaarten. De sphingiden behooren tot de avond- of schemeringvlinders van Latreille; vele soorten vliegen eerst tegen den avond; hun vlucht is buitengewoon snel en van enkele soorten is bekend dat zij soms verre tochten doen.
Vliegende blijven zij boven de bloemen zweven en dompelen zoo hun buitengewoon lange roltong in de nectariën. Verscheidene soorten zijn tamelijk groot en hebben levendig gekleurde vleugels. Ook de rupsen zijn dikwijls sierlijk geteekend. Men telt 3 a 400 soorten op; de meeste daarvan leven in Amerika. De hier te lande voorkomende soorten behooren tot de geslachten Sphinx, Acherontia (zie ald.), Deilephila, Macroglossa, Pterogon, Smerinthes. De poppen zijn rolrond, glad, dof van kleur, en liggen in holten in den grond waaruit zij eerst in het volgend jaargetijde te voorschijn komen.