Astur nisus, vogel van de familie der Valkachtigen, vroeger algemeen tot de haviken gerekend, thans wel als een eigen geslacht, Accipiter of Nisus daarvan afgescheiden; is een 31—33 centimeter lange, vraatzuchtige roofvogel, met korten snavel, die in het midden van den rand der bovenkaak voorzien is van een stompen tand; tarsen iets langer dan bij de meeste overige dagroofvogels en geheel met schilden bekleed, langen staart, vleugels afgerond (derde en vierde slagpen de langste); komt in 'Nederland, waar hij ook vinkenvalk, vinkendief, vinkensperwer, stervalk en schietvogel heet, als standvogel voor, broedt in onderscheidene streken van ons land en zwerft na den broedtijd rond en maakt jacht op ongeveer alle kleinere vogels; het mannetje is van boven blauwachtig grauw, aan de keel wit, aan borst en buik op witten grond bruin of rossig, staart aschgrauw met vijf dwarsbanden, poolen en washuid geel. Het grootere wijfje is minder levendig gekleurd,.
De S. nestelt in de boomen; het wijfje legt 3—6 witachtig groene, roodgevlekte eieren. Men kan den S. africhten voor de jacht op kwartels en patrijzen. Over de beteekenis van dezen vogel in de egypt. mythologie, zie Horus.