Gepubliceerd op 18-03-2021

Servië

betekenis & definitie

Serbië, koninkrijk aan den benedenloop van den Donau, 48.303 km.2 groot en in 1901: 2.493.770 inw.; omvat het door de Morava doorstroomde bergland tusschen Bosnië en Walachije. De bergen zijn met dichte bosschen bezet.

De voornaamste rivieren zijn de Drina, Morava, Ibar en Timok. De vruchtbare grond der dalen en lagere streken maakt het land geschikt voor veeteelt, land- en wijnbouw. De voortbrengselen van den bodem zijn maïs en andere korensoorten, wijn, ooft, ook eenige tabak en hennep. De veeteelt is bij de inwoners meer geliefd dan de landbouw. Ofschoon het land rijk is aan bruikbare delfstoffen, is de bergbouw (tot heden monopolie) weinig ontwikkeld. De bevolking bestaat uit Serviërs, Rumeniërs, Zigeuners, Duitschers enz.; 49% belijdt den gr.-kath. godsdienst Te Belgrado is een universiteit met 3 faculteiten, verder heeft S. 24 gymnasia en progymnasia, een 1200-tal lagere scholen, een landbouwschool, een militaire academie enz. Grondwet van 1888 (1903 hersteld); de wetgevende macht is in handen van den koning (thans Peter I, sinds 1903), en de volksvertegenwoordiging (skoepsjtina en senaat). Budget 1903: ruim 70' millioen dinars (= francs) inkomsten en bijna 73 mill. dinars uitgaven; civiele lijst: 1.200.000, oorlog 18% millioen, onderwijs en eeredienst 2.972.060 dinars; staatsschuld op 1 Jan. 1903: 408.032.500 dinars. S. heeft het muntstelsel der latijnsche conventie. Het land is verdeeld in de volgende districten of provinciën:Inw. 1901:

Stad Belgrado 69.097

Pozarevac 231.029

Wranja (Vranja) 212.989

Podrinje 204.715

Rudnik 196.061

Nisj (Nis, Nisch) 174.79-1

Morava (Morawa) 171.192

Kragujevac 160.650

Krusevac 138.672

Timok 135.228

Valjevo (Waljevo) 132.905

Uzice 131.730

Belgrado 125.864

Smederovo 122.506

Krajina 94.134

Pirot 96.636

Toplica 90.571

Het wapen van S. bevat in een rood veld een witten (zilveren) opvliegenden dubbelen adelaar, welke op de borst het vroegere landswapen (een wit kruis op rood veld met vier vuurstralen in de hoeken) draagt; aan de voeten van den adelaar twee gouden leliën; op het, met de Lazarusorde om wonden schild rust een koningskroon. De nationale vlag is (van boven naar beneden) rood, blauw en wit. Hoofdstad is Belgrado.



Geschiedenis

Oudtijds woonden in S. thracische volksstammen, die kort vóór Christus door de Romeinen onderworpen werden, waarop het land onder den naam Opper-Moesië bij de prov. Illyricum werd gevoegd. Gedurende de volksverhuizing waren deze streken achtereenvolgens in de macht van de Hunnen, OostGoten, Longobarden enz. Omstr. het midden der 7de eeuw kwam het land onder de byzantijnsche heerschappij. De bewoners namen tegen het midden der 9de eeuw het christendom aan. In 1018 werd het land een provincie van het Oostersche keizerrijk, in 1050 maakte het zich onder Michael Rogislaw onafhankelijk, In 1165 stichtte Stephanus Nemanja een nieuwe dynastie, welke onder Stephanus Duschan (1836—56) ook over Macedonië, Thessalië, Albanië, N.-Griekenland en Bulgarije heerschte. In 1374 kwam met Lazarus I een nieuwe dynastie op den troon, welke reeds in 1389 door de Turken schatplichtig gemaakt werd; 1459 werd het land door sultan Mahmoed II geheel veroverd en als provincie bij het Turksche rijk ingelijfd. Rij den vrede van Passarowitz (1718) verkreeg Oostenrijk het grootste deel van S., namelijk het N. gedeelte met de hoofdstad Belgrado tot aan de rivier Timok en het gebergte Rujukdasch. Bij den vrede van Belgrado van 1739 werd het aan de Turken teruggegeven, die de inwoners op allerlei wijze onderdrukten. Daardoor barstte in 1804 een opstand uit; George Czerny stelde zich aan het hoofd der misnoegden. Men streed 11 jaren met voorbeeldeloozen moed voor de onafhankelijkheid en bracht den Turken verscheidene gevoelige slagen toe. In 1806 verklaarde Rusland zich openlijk voor de Serviërs, en kwam hen met een leger te hulp. Bij den wapenstilstand van Slobosje, 24 Aug. 1807, bedong keizer Alexander den vrede ook voor S, In 1809 werd S. medegesleept in den opnieuw uit gebroken Russ,-Turkschen oorlog. In Dec. 1810 kwam een nieuwe wapenstilstand met Turkije tot stand, en sedert dien tijd nam George een gestrenge onzijdigheid in acht Het gevolg hiervan was, dat Alexander I bij den vrede met Turkije te Bukarest van 1812 de belangen van S. weinig behartigde. Toen in 1812 de russ. troepen aftrokken, beproefden de Serviërs onderhandelingen te Konstantinopel en een toenadering tot Oostenrijk, maar vruchteloos, en in 1813 brak opnieuw de oorlog tegen de Turken uit, Na een strijd van 4 maanden moesten de S, voor de overmacht der Turken bezwijken. George vluchtte met de hem getrouw geblevenen naar Oostenrijk. De Turken behandelden het veroverde land met de grootste gestrengheid. Daardoor brak in 1815 een tweede vrijheidsoorlog uit, die met gelukkig gevolg gevoerd werd en tot een overeenkomst leidde, waarbij de bezetting der vestingen aan Turkije bleef toegekend, maar aan S, in zijn inwendig bestuur volle vrijheid werd verleend. De skoepsjtina verkoos nu in 1817 Milosch tot erfelijk vorst. Hij wist zich langzamerhand onafhankelijk te maken, zonder met de Porte of Rusland in onmin te geraken. In den oorlog van Rusland met de Porte hield hij de zijde des sultans, ’tgeen tengevolge had, dat, bij den vrede van Adrianopel, in 1829, S. wel leen- en schatplichtig, doch overigens zelfstandig bleef. Sedert dien tijd heerschte echter geen rust in het land; inwendige onlusten braken uit. Milosch werd in 1839 gedwongen afstand te doen van den troon; zijn zoon Michael was niet in staat zich staande te houden, en het land, tusschen russischen en turkschen invloed heen en weer geslingerd, bleef het tooneel van beroerten en verwarring, totdat, in Juli 1843, vorst Alexander op een volksvergadering tot staatshoofd gekozen werd. Weldra openbaarde zich ook tegen hem een geest van ontevredenheid. In 1858 gedwongen om afstand te doen van den troon, werd vorst Milosch teruggeroepen, welke keuze door den sultan werd goedgekeurd. Milosch overl. in Sept. 1860, en zijn zoon, Michael, besteeg den tweeden male den serv. troon. Weldra ontstonden nieuwe verwikkelingen met Turkije, die in 1862 te Belgrado tot bloedige tooneelen leidden. Vorst Michael wendde zich in 1866 tot de Porte met het verzoek om de vestingen in S. te ontruimen. Het werd afgewezen, maar door tusschenkomst der groote mogendheden besloot de Porte eindelijk, na langdurige onderhandelingen, in 1867 dit in te willigen, doch onder voorwaarde dat voortaan ten allen tijde van de citadel van Belgrado de turksche vlag nevens de Servische zou waaien. Intusschen bleef de verhouding met Turkije gespannen. 10 Juni 1868 werd vorst Michael door aanhangers van het huis Karageorgewitsj vermoord, waarop de skoepsjtina zijn neef Milan tot vorst proclameerde en een nieuwe staatsregeling tot stand bracht (Juli 1869). Onder den aandrang der Omladina (zie ald.) en van Rusland werd in 1876 aan Turkije de oorlog verklaard. Het oogenblik scheen gunstig gekozen, want ook Bosnië, de Herzegowina en Montenegro waren in opstand en gezamenlijk hoopte men nu de onafhankelijkheid te verkrijgen. De oorlog nam echter voor de opstandelingen een ongelukkig beloop,, de Turken maakten na vele nederlagen der Serviërs onder Tsjernajew, aanstalten het geheele land te beletten en te tuchtigen, toen de tusschenkomst der europ. mogendheden S. redde en Turkije dwong S. vrede aan te bieden, op voorwaarde van. herstel van den toestand van vóór den oorlog (Maart 1877), hetgeen werd aangenomen. In den russ.-turkschen oorlog bleef S. aanvankelijk onzijdig; toen echter viel te voorzien, dat Rusland den strijd zou winnen, verklaarde het aan Turkije opnieuw den oorlog (Dec. 1877). Bij den vrede van Berlijn verkreeg S. de streken rondom Nisj, Pirot en Leskowatz, tezamen 11.000 km.2 grondgebied, en volle onafhankelijkheid. Vervolgens werd S. op 6 Maart 1882 door Milan tot een koninkrijk geproclameerd. In den herfst van 1885 begon S. een oorlog met Bulgarije, dien het verloor (slag bij Slivnitza, 17—20 Nov.), en slechts door de bemiddeling van Oostenrijk, waarbij S. zich in 1880 had aangesloten, verkreeg het vrede zonder verlies van grondgebied (vrede van Bukarest, 3 Maart 1886). Nadat in 1888 een nieuwe staatsregeling was tot stand gekomen, deed Milan I op 6 Maart 1889 afstand van den troon, ten gunste van zijn nog minderjarigen zoon Alexander I, voor wien tot 1893 een regentschap het koninklijk gezag waarnam. In dat jaar ontdeed de jonge koning zich door een staatsgreep van het regentschap en benoemde een radikaal-vooruitstrevend ministerie, met zijn opvoeder Dokic als premier. Deze stierf reeds in Dec. van dat jaar. In zijn plaats kwam Gruiö, die een maand later, op den onverwachten terugkeer van Milan (zie ald.) in het land, aftrad en vervangen werd door Nikohajevic. Door een koninkl. decreet van 29 April 1894 werden de ouders van den koning, die zich ruim een jaar tevoren met elkander hadden verzoend, in al hun rechten hersteld. Het radikale hof van cassatie verklaarde dit decreet voor ongrondwettig, waarop de koning door een manifest van 21 Mei de grondwet van 1888 introk en die van 1869 herstelde. Nikolajevic werd, wijl hij verlangde dat de exkoning het land zou verlaten, met zijn collega’s ontslagen, in zijn plaats kwam Nikola Christic, die een neutraal kabinet bijeenbracht, waarmee hij tot Juli 1895 regeerde. Novakovic, zijn opvolger, nam Dec. 1896 ontslag, wijl de koning weigerde een nieuwe regeling der burgerlijke rechtsvordering te bekrachtigen, waarop Simic opdracht kreeg een coalitiekabinet bijeen te brengen, om onder medewerking van alle partijen een grondwetsherziening ter hand te nemen. Alvorens echter de daarvoor benoemde commissie haar werkzaamheden beginnen kon, nam het ministerie van Simic zijn ontslag, waarop in Oct. 1897 een liberaal kabinet onder Gjorgjevic aan het roer kwam. Een aanslag op het leven van Milan, Juli 1896, diende den koning als voorwendsel om een groot hoogverraadsproces tegen de leiders der radikalen te beginnen; velen hunner werden tot gevangenisstraf veroordeeld. Nieuwe onrust veroorzaakte Alexander’s verloving met Draga Maschin, dochter van een ingenieur, en gewezen hofdame zijner moeder. Milan verliet het land, het ministerie trad af; niettemin werd 5 Aug. 1900 het huwelijk gesloten. Een partijloos ministerie onder presidium van Alexa Iowanowitsch werd benoemd en in Sept. werd amnestie voor alle wegens hoogverraad veroordeelden afgekon•digd. Het ministerie trad April 1901 af, en de voormalige minister van buitenl. zaken, Wujitsch, vormde een kabinet, waarin de radikalen de meerderheid vormden. Het eerste werk van de nieuwe regeering was, de grondwet te herzien en daarbij werd o.a. een parlement van twee kamers, senaat en skoepsjtina, ingesteld; het kiesrecht werd uitgebreid tot alle 21-jarige minstens 15 francs directe belastingbetalende burgers. Bij de eerste verkiezingen volgens de nieuwe regeling, 4—18 Aug. 1901, verkreeg de regeeringspartij een groote meerderheid, die in Mei 1902 evenwel een regeeringsvoorstel betreffende een geldleening verwierp, waarop het geheele kabinet aftrad; Wujitsch werd met het formeeren van een nieuw belast, doch trok zich in Oct. definitief terug, naar hij voorgaf wijl tijdens een bezoek van het Servische koningspaar aan het russ. hof de czarin geweigerd had koningin Draga te ontvangen. Een ministerie-Velimirowitsch viel reeds na weinige weken, waarop een door generaal Zinzar Markowitsch geformeerd kabinet van liberalen en radikalen aan het roer kwam. Om de groeiende macht der radikalen te breken, nam de koning in 1903 zijn toevlucht tot een nieuwen staatsgreep; in een proclamatie van 7 April verklaarde hij de grondwet geschorst, de verkiezing der leden van senaat en skoepsjtina ongeldig, en daarom nietig, verschil. wetten (op de drukpers, gemeentewet, kieswet) voor ingetrokken. Hij benoemde terzelfdertijd een nieuwen senaat van oud-liberalen en hovelingen, en verklaarde een paar uren later in een tweede proclamatie de grondwet weer van kracht. Deze en dergelijke daden van geweld en willekeur voerden ten slotte tot een catastrophe: in den nacht van 10/11 Juni 1903 werden de koning en de koningin, eenige har er verwanten, de minister-president Markowitsch en tal van hooggeplaatste aanhangers van den koning in het paleis te Belgrado door een complot van officieren vermoord. Onmiddellijk vormde zich een nieuw ministerie onder Awakumovic, dat 15 Juni de volksvertegenwoordiging bijeenriep. Deze koos met algemeene stemmen Peter Karagjorgewitsch tot koning, die 24 Juni onder den naam Peter I (zie ald. dl. 8-, pag. 6261) den troon besteeg. De grondwet van 1888, die de koninkl macht zeer beperkte, werd hersteld, en de nieuwe koning schonk den moordenaars amnestie en liet ze hun posten behouden. Daarop riepen ongeveer alle regeeringen hunne gezanten terug, zoodat Peter zieh ten slotte genoodzaakt zag door overplaatsing of ontslag zijn afkeuring over den moord te kennen te geven. Hierop keerden de gezanten, behalve die van Engeland, terug, en in hunne tegenwoordigheid werd 21 Sept. 1904 Peter I door den metropoliet gekroond. In de macedonische verwikkelingen hield S. zich neutraal, alhoewel het Servische volk de insurgenten zooveel het kon ondersteunde.

Literatuur. Aardrijkskunde, statistiek, enz.: Wittinghausen en Szatmarvar, Das Köuhml h Serbien (Preszb. 1883); Zugovic, G<nb>a. nbnsicht des Königreichs Serbien (in ,,Jahrbuch der k. k. geolog. Reichsanstalt”, Weenen 1889); Karic, Srbija (Belgr. 1888); Millet, La Serbie êconomiqae et commerciale (Par. 1889); Stalistika Kraljevine Srbije (dl 1—3, Belgr. 1892 —93); Coquelle, Le royaume de Serble (Par. 1894); Vivian, Ser via, the poor mards paradise (Lond. 1897); Lazard en Hogge, La Serbie d’aujourd’hui (Gamblour 1900); Mallat, La Serbie contemporaine (2 d'ln., ald, 1902); Meners Reisebücher: Türkei, Rumänien, S., Balga/rien (6 dln., Lpz. 1902); Cvijiö, Kasel ja srpskich zemalja (dl, 1, Belgr. 1902, met atlas). Geschiedenis: behalve de werken van Novakovic en Ristic: Hilferding, Geschichte der Serben and Bulgaren (loopt tot 1018, uit het russ. van Schmaler, 2 dln., Bautzen 1856—64); Ranke, Serbien und die Türkei im 19 Jahrh. (Lpz, 1879); Kallav, Geschichte der Serben (dl. 1, naar het hongaarsch van Schwickfer, Budapest 1878); Mijatovió, Uistory of modern Ser eia (Lond,. 1872); R. Möller, Der S, rl>L< h-BahiarIsche Krieg 1885 (2de dr,, Hannov. 1891); Kanitz, Das Königreich Serbien und das Serbenvolk von der Römer zeit bis zur Gegenwart (Lpz. 1904).

< >