naam door de Grieken gegeven aan de zwervende volksstammen der centraaiaziatische en zuideuropeesche steppen; in het bijzonder heetten aldus ten noorden der Donaumondingen en van de Zwarte Zee van de Karpathen tot de Don gevestigde stammen, die zich zelf als Scoloten aanduidden. De voornaamste en talrijkste stam onder hen (de zg. koninklijke of vrije S.) was een echt oorlogzuchtig nomadenvolk, dat in tenten huisde en op karren rondtrok, de mannen te paard, met pijl en boog gewapend.
Vroeger onafhankelijk, werden de S. sedert Alexander den Gr. door naburige volken, vooral door de Sarmaten onderworpen, naar wie hun land vervolgens Sarmatië genoemd werd. De aziatische S. (waaronder de Indoscythen) bedreigden herhaaldelijk de rijken in Voor-Azië; sedert den rom. keizertijd werd geheel het noorden van Azië met den naam Scythië aangeduid, dat door het Imausgebergte in twee gedeelten gescheiden werd.