inrichtingen van onderzoek, vooral van grondstoffen voor den landbouw, als kunstmeststoffen, voedermiddelen voor het vee, zaden, aarde enz. De benaming is afkom stig van eene minder gelukkige vertaling van het hoogduitsche „Versuchsstationen”, welk woord ook meer eene historische dan eene feitelijke beteekenis heeft.
De inrichtingen in kwestie hebben namelijk het ontstaan te dan ken aan den stoot, die in het midden van de de 19de eeuw, vooral door het optreden van Liebig, aan den rationeelen landbouw is ge geven, die toen van de ontwikkeling der na tuurwetenschappen, vooral der scheikunde, voor het eerst begon gebruik te maken. Men ves tigde toen, het eerst in het koninkrijk en in de Pruisische provincie Saksen, inrichtingen, die men zich voorstelde als een soort van mo delhoeve, en die in grooter getal over het ge heele land zouden worden verspreid. Daarvan de naam station. Later echter bleek, dat van dergelijke inrichtingen het meest gebruik ge maakt werd in hare kwaliteit als laboratoria voor landbouwscheik. onderzoek, zoodat in ver schillende landen de inrichtingen in kwestie die nu over de geheele wereld zijn uitgebreid, afwijkende benamingen hebben gekregen. Be halve landbouwproefstations zijn later nog an dere onderzoekingslaboratoria, bijv. voor men schelijke voeding, voor onderzoek van bouw materialen met den naam van P. ingericht.De hoofdwerkkring der landbouwproefstations is tegenwoordig, behalve het aangeduide onder zoek, dat dikwijls in den vorm van controle (zie Mestcontröle) wordt uitgeoefend, weten schappelijk onderzoek over de grondslagen van het praktische bedrijf.
Eene bijzondere groote inrichting van dien aard bestaat te Rothamsted in Engeland, gegrondvest en door groote legaties in stand gehouden door den rijken meststoffabrikant Lawes, en waaraan tal van medewerkers van wetenschappelijken naam verbonden waren. Later kwamen, meestal door initiatief van particulieren, dergelijke inrichtingen in de mees te landen en ook in de kolonies.
In Nederland zijn er tegenwoordig 6 proefstations voor den landbouw, die allen door het Rijk worden onderhouden, en door eene gemeenschappelijke organisatie onder elkaar zijn verbonden: twee te Wageningen, daar van eene uitsluitend voor onderzoek van zaai zaden, eene te Hoorn met eene bacteriologische afdeeling, en de overigen te Groningen, Goes en Maastricht.