Gepubliceerd op 28-02-2021

Penningkunde

betekenis & definitie

Numismatiek, is de kennis der munten van het standpunt der waarde als betaalmiddel, als geld, alsmede van een geschiedkundig standpunt. Vandaar dan ook dat de P. een der eerste bronnen is voor de geschiedkunde der oude volken en der volken der middeleeuwen.

De P. kan op drieërlei wijze beoefend worden. Eerstens, wat het eerst de aandacht trekt, is, dat de munten ons de beeltenis en namen van personen en landen, de wapens of zinnebeelden van steden en rijken aantoonen. Menige vorst, menige revolutie in den loop der eeuwen, heeft men eerst ontdekt door de P., door het vinden en het ontcijferen van munten met de namen van vorsten en titels dier vorsten, waarvan men geen kennis droeg.

Tweedens van het standpunt der beschaving, der cultuur; zij verschaft ons een juisten blik op de ontwikkeling der kunst en beschaving, der zeden en gewoonten der verschillende volken in de verschillende tijdperken.

Derdens als maatstaf van de waarde van de munt als ruil of betaalmiddel, van de waarde der edele metalen en der verschillende verbruiksartikelen in verschillende tijdperken.

De Numismatiek omvat de munten van alle volken en landen van af de vroegste tijden tot op heden; daar echter de P. hoofdzakelijk van een geschiedkundig standpunt wordt behandeld, is zij bok in verschillende afde'elingen, van staatkundig, geographisch en chronologisch standpunt te verdeden.

Gewoonlijk verdeelt men de P. in vier afdeelingen:

1. De antieke munten, omvattende de grieksche en romeinsche munten.
2. De Middeleeuwsche P., omvattende de munten der verschillende westersche volken.
3. De Oostersche P., de munten der onafhankelijke Satrapen van Alexander den Groote, de munten der Mohammedaansche vorsten in Europa, Azië en Afrika, de munten der Arianische vorsten, en
4. De P. v. d. tegenwoordigen tijd, waarvan de juiste aanvang echter niet bepaald is afgebakend, ook voor de verschillende landen verschilt, in ieder geval in de eerste helft der XVIde eeuw is te stellen.

Er bestaat eene geheele literatuur over Penningkunde in het algemeen en nog eene belangrijk meer uitgebreide over de Numismatiek der verschillende landen en perioden.

Enkele der eerste wil ik aanhalen. Alphonse de Witte, Etat actuel de la Numismatique, verhandeling in de zitting der Société de Numismatique beige, Ypres 14 Mei 1893. Ettora Gabrice, Le role de la numismatique dans le mouvement scientifique contemporain, verhandeling in het international congres te Parijs 1900. H. Grothe, Die Geldlehre (Münzstudien, Band IV). Engel et Serrure, Traité de Numismatique du Moyen-age, Par. 1891—94.

Numismatique moderne et contemporaine, Par. 1897—98. S. Ambrosoli, Manuale de Numismatique, Milaan 1895. Dr. A. Luschin von Ebengreuth, Allgemeine Münzhunde und Géldgeschichte, München 1904.

Penningkundige verhandelingen vindt men in de schriften der theologen en juristen der middeleeuwen, onder anderen in Thomas van Aquina, De regimine principis. Nikolas Oresmius, overl. in 1382, Tractatus de origine, de iure, nee non et mutationibus monetarum. Natuurlijk is sedert de opkomst der boekdrukkerij' dit aantal zeer toegenomen, dikwerf ook met afbeeldingen der munten, die menigmaal niet onverdienstelijk zijn; het werk van Budaeus (Guillaume Budé) geb. 1467, overl. 1540, De asse et partibus eius en Libellus de monela graeca ad gallecam pecuneam aestimata, behooren tot de eerste penningkundige gedrukte boeken.

In Nederland vindt men het eerst historisch penningkundige geschriften van Tilemans Friese en Erasmus van Houwelingen; v. dezen laatste Penningboek ofte Wegwyzer der Chroniken, van 1597, terwijl de voornamelijk in de Nederlanden met afbeeldingen uitgegeven Plakaeten en Ordonnantiën de penningkunde zeer veel dienst hebben bewezen. Op het gebied der grieksche antieke munten zijn de publicaties van het British Museum, waaraan mannen als Prof. Gardner, Basclay, V. Head, Prof. R. Stuart Poole en Stanley Lane Poole medewerken, hoogst belangrijk. Op het gebied der Romeinsche penningkunde staat Ernest Babelon met zijn Description historique et chronologique des Monnaies de la République Romaine (Par. 1885) bovenaan.

Op het gebied der Fransche munten is wel Le Blanc, 'Traité historique de monnoyes de France depuis le commencement de la monarchie jus qu’à présent 1690, zeer merkwaardig.

Op het gebied der Nederlandsche P. staat professor P. O. van der Chys boven aan, met zijn standaardwerken in 9 deelen: I. De munten der voormalige Hertogdommen Brabant en Limburg; II. De munten der voormalige Graven en Hertogen van Gelderland; III. De munten der voormalige Heeren en Steden van Gelderland; IV. De munten der voormalige Heeren en Steden van Overijsel;

V. De munten van Friesland, Groningen en Drenthe (Heeren van Koevorden); VI. De munten der voormalige Graafschappen Holland en Zeeland, alsmede der Heerlijkheden Vianen, Asperen en Heukelom; VII. De munten der Bisschoppen, der Heerlijkheden en der Stad Utrecht; VIII. De munten der Leenen van de voormalige Hertogdommen Brabant en Limburg, en IX. De munten der Frankische en Duitsch-Nederlandsehe vorsten. Verkade’s werk heeft, alhoewel het onmisbaar is voor de verzamelaars van Nederl. munten sedert de pacificatie van Gend, wegens de meerendeels zeer getrouwe afbeeldingen van honderden munten, weinig penningkundige waarde, beter is de Voogt, die echter slechts de Geldersche munten uit dat tijdperk behandelt.

Hieronder volgen eenige typen van munten uit de verschillende perioden:

1. De oudste grieksche munten vertoonen slechts op de voorzijde eene afbeelding en waren meest van zilver, de keerzijde was meestijds onregelmatig hol; als voorbeeld een Didrachme van Aegina uit de 6de eeuw v. Chr.
2. Uit het tijdperk van omstreeks 480 tot 400 v. Chr., een Tetradrachme van Athene, voorz. Pallaskop, keerz. Uil. Hier is de holte der keerzijde reeds van een muntbeeld voorzien.
3. Tetradrachme van Elis omstreeks 400 tot 336 v. Chr., voorz. Jupiterkop, keerz. Adelaar op een voetstuk.
4. Sikkel van Simon Maccabaeus, jaar 2 (143 v. Christus), met assyrische karakters.

De Romeinsche munten alhoewel fraai van stijl, voornamelijk die der keizers, zijn toch niet zoo artistiek als de Grieksche.

5. Munt van Julius Caesar, Denier, voorz. zijn gelauwerd hoofd, keerz. Juno in een bega, met den naam van den Muntmeester, M. Mettius.
6. Aureus van keizer Marcus Aurelius, voorz. zijn borstbeeld, keerz. M. Aurelius en Lucius Verus.

Tijdens het verval van het Romeinsche rijk werden in de eerste jaren slechts munten in navolging en met naam der Romeinsche keizers geslagen, zelfs door die vorsten welke zich geheel of gedeeltelijk onafhankelijk hadden verklaard. De Merovingsche vorsten behoorden tot de eersten die munten sloegen zonder vermelding van den naam des keizers.

7. Merovingsche munt te Wijk bij Maastricht door den muntmeester Ela geslagen, voorz. -j- ELA MONIT (Monetarius), borstbeeld met diadeem naar rechts, keerz. WICVSFIT, kruis in vorm van een galg. De Merovingsche vorsten hadden ook munthuizen te Maastricht, Duurstede, Utrecht en Nijmegen. In diezelfde plaatsen muntten ook de Carolingsche vorsten. Onder Karel den Groote had een geheele omwenteling op het gebied der munten plaats. Bij verschillende edicten werd het muntwezen geregeld en ook een geheel verschillend munttype ingevoerd. Zilveren denaren werden toen dé standaardmunt, goud slechts eene uitzondering.
8. Een Denar van Karel den Groote uit het eerste tijdperk te Mainz geslagen, zijn zoon Lodewijk de Vrome alsmede een later Carlovingsche vorst Lotharius, hebben in Nederland gemunt.

Na de oplossing van het Carlovingsche rijk vindt men munten der Duitsche vorsten, Roomsch koningen te Deventer, Tiel, Utrecht, Maastricht enz. gemunt. De graven door die vorsten aangesteld hebben zich allengs vrijverklaard of ontvingen het muntrecht van de Duitsche keizers. Zoo vindt men allengs munten van de bisschoppen van Utrecht, van de graven van Holland, van de graven, later hertogen van Gelderland, de Heeren van Friesland en ook van kleinere Baronnen en Heeren. Ook verkregen sommige steden het muntrecht of eigenden het zich toe; zoo ook abdijen en kloosters.

Wat men in Nederland zag gebeuren, kwam in bijna alle landen van Europa voor; natuurlijk dat de penningkundigen der verschillende landen, zich in de eerste plaats op hun eigen munten toelegden, wat ook te verklaren is door dat de bronnenstudie voor hen gemakkelijker j was. ;

9. Een groote gouden Reaal van Maximiliaan als voogd van zijn zoon Philips den Schoone als graaf van Holland in 1487 te Dordrecht geslagen.
10. Christus goudgulden van David van Bourgondië, bissehop van Utrecht (1455—96).
11. Toursche groot van Elisabeth van Nassau, abdesse van Essen (1370—1413).
12. Sterling van Jan I graaf van Loon (of Looz), 1256—80.
13. Goudgulden van de stad Groningen, in 1488 gemunt.
14. Leeuwen, groot van Reinoud II, heer van Koevorden.
15. Goudgulden van Franeker van 1491, door Sicke Sjaerdema geslagen.

In de periode op die der middeleeuwen volgende, ziet men overal groote zilv. munten verschijnen, een gevolg van de scheepvaart na de ontdekking van Amerika; zoo langzamerhand verdwijnt het muntregaal der Heeren en Steden, hetwelk vooral in Nederland gedurende den Tachtigjarigen oorlog bloeide.

16. Dubbele Dukaat van Kampen van omstreeks 1550, eene navolging van de Dobla’s van Ferdinand en Isabella van Spanje.
17. Goudgulden van Friesland van 1618.
18. Zonnekroon van Philips II, in 1572 als Hertog van Gelderland.
19. Dubbele Dukaat door de Staten van Gelderland, na de afzwering van Spanje, doch in navolging der Spaansehe Dobla’s gemunt.
20. Zeccbine van Augustino Spinola, in 1612 in navolging der Nederlandsche dukaten geslagen.
21. Daalder met Johannes den Dooper (St. Jans daalder), in 1598 door de stad Groningen gemunt.
22. Dubbele Dukaat met den heiligen Stephanus door Willem van Bronckhorst, Heer van Batenburg (1556—73), in navolging der Nijmeegsche dubbele Dukaten geslagen.
23. Tweeguldenstuk (Kroon) der provincie Holland van omstreeks 1682.
24. Daalder van 1577 van Geertrurida van Bronkhorst als Vrouwe van Vianen. Eenig bekend exemplaar, zie J. Schulman, veiling de Witt, Maart 1904.
25. Dubbele Dukaat van Westfriesland, van 1753.
26. Portuiguez (zware gouden munt), van Johannes III koning van Portugal (1521—57).
27. Kwart Thaler, met de Madona van Margaretha van Brederode, abdes van Thorn.

Er bestaan nog zeer belangrijke onderafdeelingen der P., zooals de Nood- en Belegeringsmunten, de munten voor de koloniën geslagen enz.

< >