(van lat. palma, palmus, vlakke hand, handbreedte, spanne), een lengtemaat. De Romeinen onderscheidden een kleine en een groote palm; de eerste, palmus minor of palma, was vier vingerbreedten of het vierde deel van een rom. voet; de groote palm, palmus major, ook spithama en dodrans geheeten, was drie maal zoo groot.
De palm bleef in vele landen in verschillende grootte in zwang tot op de invoering van het metrieke stelsel. Hier te lande noemt men sedert ook den dm. palm.
