Landpissebedden, schaaldierfamilie van de orde der Ongesteeldoogigen (zie ald.); de daartoe gerekende soorten hebben een eirond lichaam, tot kruipen geschikte alle gelijk gevormde pooten, en zeer kleine I bovenste sprieten. Het korte na-achterlijf bej staat uit zes vrije ringen, waarvan de laatste | de kleinste is, en daaraan zijn aan weersj kanten als plaatjes of als uit-stekende stijltjes j de valsche pooten geplaatst.
Alle O. bewonen I het land, echter bjj voorkeur vochtige plaati sen, onder steenen, mos, in rottend hout, in ! kelders enz. In overeenstemming met deze levenswijze zijn de kieuwen weinig ontwikkeld, en alleen het dunnere binnenste blad van elke kieuw kan tot waterademhaling dienen. Daarentegen zijn verscheidene, bepaaldelijk die soorten (geslachten Oniscus, Porcellio, Armadïllidium), welke langen tijd op geheel droge plaatsen kunnen leven, tot luchtademhaling geschikt. De beide voorste kieuwdekselplaatjes zijn n.L voorzien van een stelsel van holten en fijn vertakte kanaaltjes, waartoe de lucht door een nauwe spleet toegang heeft. Eenigen (geslachten Ligia, Oniscus, Porcellio, Philoscia) hebben een plat, slechts weinig gewelfd lichaam. Het lichaam van anderen (geslachten Armadillo, Armadillidium, Sphaeroniscus enz.) is daarentegen hooger, gewelfd en kan zich samenrollen.