werden van ouds als sieraden aan de armen, beenen, enz., vooral aan de ooren en vingers gedragen. In het oosten waren de R. algemeen in gebruik en dienden als zegelen toover-R.; bij de Egyptenaren ook als munten.
De Grieken ontleenden het dragen van R. waarschijnlijk aan de Aziaten; ten tijde van Solen was het algemeen in gebruik. De Romeinen bedienden zich vooral van R. om te zegelen en als onderscheidingsteeken voor de standen. Sedert Hadrianus mocht ieder vrijgeboren burger, sedert Justinianus ook de vrijgelatene een gouden R. dragen, en weldra werden de R. enkel voorwerpen van weelde. Reeds in de oudste tijden was bij hen de ring het symbool van geloften en verplichtingen en de kerk handhaafde dit gebruik in den „trouwring”, die door den priester gewijd en aan den vierden vinger der linkerhand gestoken wordt. Ook behoort de R. tot de insigmiën der bisschoppen (zie Investituur). De vissehersring is een sedert de 13de eeuw gebruikelijk pausel. zegel. Een met de symboliek van den trouw- en bisschopsring verwante handeling volbracht de doge van Venetië, als hij jaarlijks een R. in de zee wierp.