woord van gr. afkomst, is de algemeene naam van die volken, welke het uitsluitend bedrijf van jacht en visscherij reeds met het herderlijk bedrijf hebben verwisseld, doch nog niet ver genoeg in beschaving gevorderd zijn om een vast verblijf in dorpen en steden te kiezen, zoodat zij met hun kudden heen en weder trekken, naarmate eigen veiligheid of het opzoeken van geschikt voedsel voor hun vee dit vereiseht. In Europa vindt men het N.-leven alleen nog bij eenige stammen in de steppen nabij de Zwarte zee en bij eenige in N.-Europa.
Daarentegen brengt de aard van den grond in Azië, Afrika en Z.-Amerika in vele streken van zelf het N.-leven mede, met name bij de Arabische, Mongoolsche en 'Turksehe stammen in Azië, bij vele Negervolken, de Hottentotten, Betschuanen en Kaffers in Afrika; bij de Gauchos in Z.-Amerika.
