Gepubliceerd op 23-02-2021

Jacht

betekenis & definitie

het vervolgen en dooden van wild, het al jagende bemachtigen en zich toeëigenen van in het wild levende dieren. De term wordt in het bijzonder gebruikt voor het vangen, hetzij levend of niet, van hoogere dieren, als zoogdieren, vogels en kruipdieren.

Van een middel van bestaan en van verweer is de J. allengs voornamelijk een soort uitspanning geworden, en ook de tegenwoordige beroepsjager maakt' meer en meer plaats voor den pleizier jager. Men onderscheidt de lange J., welke met honden plaats heeft, en de korte J., voornamelijk met het geweer, verder drijf-, herten-, wolven-, eendenjacht enz., welke benamingen geen nadere verklaring behoeven. Oorspronkelijk was de J. voor iedereen vrij. Later werd het recht om te mogen jagen een accessoir (bijkomend recht) van den grondeigendom. In Nederland geldt thans de regel, dat het recht om zich het wild toe te eigenen uitsluitend behoort aan den eigenaar van den grond waarop zich het wild bevindt, behoudens de rechten verkregen door derden en onverminderd de op de J. betrekking hebbende bepalingen der wet. De jachtwet verstaat onder jagen de uitoefening van een der volgende geoorloofde jachtbedrijven:1. met valken of haviken, mits zonder honden,
2. met windhonden (lange jacht), mits zonder schietgeweer en met niet meer dan vijf honden,
3. met geweer en met of zonder staande honden of brakken,
4. het schieten van waterwild,
5. het weispel van kwartels met steekgaren of vliegnet,
6. het vangen van waterwild (eenden, duikers, waterhoenders, watersnippen, schrieken, kemphanen, strandloopers, wulpen en pluvieren) met slagnetten,
7. het vangen van houtsnippen met laat-, war- of valflouwen,
8. het vangen van eendvogels in een eendenkooi of daarmee gelijkstaand toestel.

Zij schrijft voor dat ieder die jaagt voorzien moet zijn van een jachtacte, op de eerste vordering te vertoonen aan de met het toezicht op de J. belaste ambtenaren; hetzelfde geldt voor de visscherij (zie ald.).

< >