1) Vazalstaat in het britsche pres. Madras van het Voor-Ind. schiereiland, beslaat het zuidelijk vooruitspringend deel van het tafelland van Dekan.
Het klimaat is door de hooge ligging des lands niet zoo warm als in de nabijgelegen kustvlakten. Men heeft er veel ijzer, verder zout, goudstof, granaten en korund. De vruchtbare dalen leveren alle indische voortbrengselen en reusachtige boomen op. Tijgers, luipaarden, jachtluipaarden, beren enz. zijn er nog in menigte; verder olifanten, wilde honden, giftige slangen en sprinkhanen. Handel en nijverheid zijn er onbelangrijk. M. was onder afzonderlijke hindoe-radja’s tot 1556 een vazalstaat van het rijk Karnata en sedert 1650 van het sultanaat Bedschapoer, werd in 1685 bij het rijk van Dehli ingelijfd en kwam zoo onder den stadhouder van Dekan.
De brahmaansche dynastie werd in 1759 door HyderAli verdrongen; diens zoon Tippo-Saïb breidde het sultanaat M. naar alle zijden uit, maar verloor bij verdrag van 19 Maart 1792 de helft zijner bezittingen aan de Engelschen. Na zijn dood plaatsten de Engelschen den 6-jarigen prins Krischna uit de vroegere brahmaansche dynastie als radja op den troon, die tot 1812 onder voogdijschap van Poernea stond en daarna zelf het land bestuurde, totdat de Engelschen het in 1832 onmiddellijk onder engelsch gezag stelden en den radja een jaargeld toekenden.2) Stad in genoemden staat, bestaat uit een goed gebouwd inlandsch gedeelte, een fort en een fraaie voorstad, waarin de meeste Europeanen verblijf houden; 68.000 inw.
