Gepubliceerd op 23-02-2021

Mtathilde (1046)

betekenis & definitie

markgravin van Tuscië (Toscane), geb. 1046, was een dochter van Bonifacius III van Tuscië en Beatrix van Lotharingen. Zij sloot met Godfried den Bultenaar, hertog van Lotharingen, in 1070 een politiek schijnhuwelijk, dat 1076 door Godfrieds dood ontbonden werd.

Op haar burcht Canossa nam Gregorius VII de vlucht voor Hendrik IV, die hier in 1077 voor hem boete deed, en toen in 1081 Gregorius werkelijk door Hendrik werd aangevallen en aan de tegen Byzantium ten velde getrokken Noormannen geen steun had, verhinderde M. zijn volledigen ondergang. Ook na Gregorius’ dood volhardde zij in haar tegenstand tegen Hendrik, sloot 1089 ten gunste van paus Urbanus II als 43-jarige met den 18-jarigen tegenstander van Hendrik IV, Welf V, den zoon van den hertog van Beieren, een tweede politiek schijnhuwelijk, dat echter na eenige jaren ontbonden werd, en steunde den opstand van Koenraad en van Hendrik (V) tegen hun eigen vader. Tegenover Hendrik V beperkte zij zich tot het bewaren van haar neutraliteit, toen hij tegen Paschalis II optrad. Zij overl. 24 Juli 1115 te Bondeno, nadat zij reeds in 1077 de roomsche kerk als erfgename van haar leenen en haar bezittingen aangesteld en deze bepaling in 1102 hernieuwd had. Maar het belangrijke gewicht, aan het bezit van Midden-Italië verbonden, was voor de keizers te groot dan dat zulks den strijd tegen het pausdom niet zou doen hervatten. De strijd tusschen keizer en paus om deze bezittingen duurde tot in de 13de eeuw; tijdens deze rechtsonzekerheid kwamen de steden van Toscane snel vooruit en kregen volledige onafhankelijkheid.

Zoo werd ten slotte deze erfenis in tal van steden met eigen gebied verdeeld: Florence, Lucca, Pisa, Siëna, Arezzo, Modena, Reggio, Mantua. Vergel. Bigi, Sopra la cel. contessa Matilde (1859), L. Tosti, La contessa Matilde e i Romani ponte fici (Florence 1859, nieuwe dr. Rome 1886), Danizone, Vita della contessa Matilde, volgarizzata da Davoli (1890), Overmann, Die Besitzungen der Groszgrdfin Matilde von Tuscien nebst Regesten ihrer Urkunden (Berl. 1893).

< >