'Gorjkij, Gor’kij, Gorkij, russisch schrijver, eigenlijk Alexej Maximowitsj Pjesjkof geheeten, geb. 14 (26) Maart 1868 te Nishnij Nowgorod, zoon van een loonarbeider, verloor op 5-jarigen leeftijd zijn ouders, groeide nagenoeg zonder schoolonderwijs op, kreeg van zijn grootvader, die hem op zijn 9de jaar bij een schoenmaker in de leer deed,. les in het lezen, en leidde na zijn eerste jeugd langen tijd het zwervend leven van een russisch vagabond, bij tusschenpoozen zich in de grootere steden van Zuid-Rusland vestigend, hier als schoenmaker, bakker of sjouwerman, elders als kok, spoorwegarbeider, huisschilder; intusschen ontstond bij hem door veel lezen een krachtige drang naar meer ontwikkeling en omstreeks 1883 ging hij naar Kazan, „in goed geloof dat wie leeren wou daar gratis les kon krijgen”; toen hem bleek dat dit geen gebruik was, zocht hij weer een betrekking; zoo rondgeslingerd tusschen'groot-willen en niet-kunnen, deed hij in 1888 een poging tot zelfmoord; in 1889 ging hij naar zijn geboorteplaats terug, werd hier schrijver bij een advokaat, leidde korten tijd een rustiger leven, werd echter weldra opnieuw bevangen door zijn zucht tot vagabondeeren, en doorzwierf nu den Kaukasus, Bessarabië, de Krim, Rumenië, zijn vroegere levenswijs geheel hervattend. Te Tiflis, waar hij in 1892 werk gevonden ihad in een spoorwegwerkplaats, gaf hij zijn eerste vertelling in het licht: Makar Tsjoedra (in het blad „Kawkaz”); het volgend jaar kwam hij te Nishnij Nowgorod in kennis met Korolenko, die een gunstigen invloed op hem uitoefende.
Alsnu verschenen snel achter elkander een geheele reeks verhalen, als Tsjelkasj, Mijn begeleider, De Man en zijn zoon, In de steppe, Foma Gordjejef (roman, duitsch van Clara Brauner, Stuttg. 1901, nederl. Utr. 1902, onder den titel „Thomas Gordeieff”, ook, naar de duitsche vertaling, als feuilleton verschenen in „Het Volk”, 1903, bewerkt door H. Mendels-Stokvis), De drie (roman, duitsch van A. Scholz, Berl. 1902) enz., waarin hij zelf-meegemaakte toestanden uit de sferen van het russische proletariaat schildert, en die van een ongewone oorspronkelijkheid en een eigenaardig dichterlijk talent getuigen, overigens, klaarblijkelijk om niet in conflict te komen met de strenge censuur, slechts feiten bevattend, zonder beschouwingen of kritiek, in onderdeden uitvoerig doorgewerkt, doch met niets van den schrijver erin dan zijn stijl en zijn stemming. Vele zijner werken werden reeds in verscheidene talen overgezet; in het nederl. nog: Een natuurkind (uit het russisch, door J. H.
F. Ritter, Utr. 1901), Jemeljan Filai (Amst. 1902); enkele werden ook voor het tooneel bewerkt, als: Nachtasyl (Amst. 1903).