rom. keizer 98—117 n. Chr., geb. 18Sept. 53 te Italica (nabij Sevilla) in Spanje, onderscheidde zich reeds vroeg onder zijn vader, die het van soldaat tot stadhouder gebracht had, in een veldtocht tegen de Parthen, doorliep, na in Germanië als krijgstribuun gediend te hebben, de gewone senatorische loopbaan tot aan de praetuur, werd 91 consul en vervolgens stadhouder in Opper-Germanië, in Oct. 97 door Nerva geadopteerd, tot medebestuurder en troonopvolger benoemd; na Nerva’s dood, Jan. 98, werd T. keizer.
Zijn regeering behoort tot de beste en schitterendste en beteekent het toppunt van het rom. keizerschap. Hij1 legde wegen en kanalen aan, liet de pontijnsche moerassen droogmaken en stichtte kolonies in de verschillende deelen van het rijk. Ook in de buitenlandsche politiek was T. voorspoedig; hij breidde de grenzen van het rijk aanmerkelijk uit door de dacische oorlogen (101—102 en 105—107) en door den oorlog tegen de Parthen (114—116). Terwijl de keizer zich in Parthië bevond, brak in Mesopotamië een gevaarlijke opstand uit, waarbij nog een geweldige opstand der Joden aldaar en in Judaea, Egypte, enz. kwam, welke eerst na ontzettend bloedvergieten kon worden onderdrukt. Op den terugtocht naar Antiochië werd T. ziek en overleed begin Aug. 117 te Selinus in Cilicië.