Gepubliceerd op 14-03-2021

Maatschappij van weldadigheid

betekenis & definitie

vereeniging in ons land in 1818 naar het plan van graaf van den Bosch opgericht, met het doel om door het aanleggen van kolonies in nog niet ontgonnen heidestreken van ons land de behoeftigen te ondersteunen, hun arbeid te verschaffen en hen zedelijk te verbeteren. Prins Frederik stelde zich aan het hoofd dezer vereeniging, die in 1821 reeds 24.000 leden telde, die ieder een jaarlijksche contributie van f 2.60 bijdroegen.

Door deze M. v. W. werden in Drenthe en het noorddeel van Overijsel de koloniën Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelmina-oord gesticht, uit een groot aantal arbeiderswoningen bestaande, terwijl bij iedere woning een stuk grond ter bebouwing gevoegd was. De huisgezinnen of personen, door subcommissiën in de verschillende streken des lands naar de koloniën afgezonden, moeten aldaar door arbeid in hun behoeften voorzien; hij die het werk niet verstaat, wordt er in onderwezen; de weezen of vondelingen worden bij reeds gevestigde huisgezinnen ingedeeld; voor de jeugd is in school- en godsdienstonderwijs voorzien, en de opzieners der kolonie houden nauwlettend toezicht op het gedrag der kolonisten. Men koesterde van deze M. v. W. de grootste verwachting ter beteugeling van het pauperisme. De uitkomst heeft echter aan die verwachting niet beantwoord.

Slechts zeer enkele huisgezinnen wisten zich te verheffen tot den onafhankelijken toestand, waarbij zij hun eigen zaken drijven en, gelijk in de statuten bepaald was, f 50 pacht aan de maatschappij konden opbrengen. Ook werd de ontwikkeling van den landbouw in deze dorre heidestreken zeer belemmerd door gebrek aan vee en bijgevolg aan mest, alsmede door ’t gemis van waterwegen-. Daar in de nabijheid der koloniën geen genoegzame bouwhoeven of bosschen waren, waarin arbeid te vinden was, moest men later ook tot fabrieksarbeid de toevlucht nemen. Bovenal echter heeft de oprichting van de bedelaarskoloniën Ommerschans en Yeenhuizen, waarin bedelaars en landloopers uit alle oorden des lands werden opgenomen, en die, hoewel geheel strijdig met het philantropisch karakter der M. v. W., daarmede vereenigd werden, zeer nadeelig voor de M. v. W. gewerkt en de belangstelling in haar zeer doen verflauwen, zoodat meer dan eens de staat tusschenbeide moest treden, om aan den finantieelen achteruitgang der M. v.

W. tegemoet te komen. In 1855 vond er een scheiding plaats tusschen de vrije koloniën en de bedelaarsgestichten, die door den staat werden overgenomen. Literatuur, behalve de verhandeling van Van den Bosch, Keverberg: De la Kolonie de Frederiksoord et des moyens de subvenir aux besoins de Vindigence (Gent 1821), van Konijnenburg Cz., De toestand van de vrije Koloniën en het instituut te Wateren (1859); voorts: Beschouwingen over de M, v. W. (’s-Grav. 1860), De toestand der M, v. W. in 1860 (’s-Grav. 1861), en verder de verslagen van het verhandelde in de jaarl. algemeene vergaderingen der M.