lat., melksap, chyl, voedingsvocht, een uit het bloed afkomstig vocht, dat aan de organen voedingsstoffen afgeeft, verbruikte stoffen eruit opneemt, en vervolgens door een uitgebreid stelsel van ruimten en kanalen weer in het bloed terugvloeit. De L. heet naar de plaats waar zij zich bevindt beurtelings voedingsvocht, lymphe en chyl.
Voedingsvocht heet meer bepaaldelijk de L., die in de organen de fijnste tusschenruimten der cellen vult en deze cellen omspoelt; het is afkomstig uit het bloed dat in de haarvaten rondstroomt en welks vloeibaar gedeelte door de drukking die uitgaat van het hart door de wanden der haarvaten wordt heengeperst. Uit bedoelde kleine tusschenruimten treedt het in grootere, door het bindweefsel gevormde ruimten, welke overgaan in kanalen met eigen wanden; zoodra het voedingsvocht in deze ruimte treedt ontvangt het den naam van lymphe; de genoemde kanalen heeten lymphvaten. Chyl of darm-L. is de L. welke zich gedurende de spijsvertering uit de ruimten van het darmslijmvlies naar de lymphvaten van het darmscheil begeeft; de chyl is, tijdens de spijsvertering, door de daarin zwevende vetbolletjes melkachtig wit en troebel. De L. heeft een soortelijk gewicht van 1.01 tot 1.04 en reageert alkalisch; buiten het lichaam stolt zij als bloed, onder vorming van vezelstof, tot een massa die zich ten slotte in een harden lymphkoek en in het vloeibare lymphserum scheidt. De L. heeft in de huishouding van het organisme een groote beteekenis. Het bloed komt met de cellen der organen en weefsels waaraan het voedende tegen verbruikte stoffen moet afgeven, nergens in onmiddellijke aanraking, maar het geeft door de wanden der haarvaten heen een vocht af, dat zich in de weefsels verspreidt en deze omspoelt.
Dit vocht (het bovenbedoelde voedingsvocht of weefselvocht) bevat alle bestanddeelen van het bloed, behalve de roode bloedlichaampjes; uit hetzelve putten de cellen der organen en weefsels de voedingsstoffen die zij behoeven en geven hunnerzijds verbruikte stoffen (stofwisselingsproducten) er aan af, voor zoover deze niet rechtstreeks, door de wanden der haarvaten heen, in ’t bloed overgaan. De wortels of aanvangspunten van het lymphvaatstelsel bevinden zich overal waar door de haarvaten heen voedingsstoffen in vloeibaren staat de weefsels binnendringen. De aanvankelijk uiterst fijne kanalen van het lymphvaatstelsel smelten ineen tot grootere en deze tot weer grootere, die den loop der bloedvaten volgen en eenzelfde maaksel hebben als deze; zij zijn evenals de aderen van klepvliezen voorzien, die een terugvloeien van het lymphvocht beletten. Zoodra het voedingsvocht het lymphvaatstelsel betreedt krijgt het den naam van L. De L. van de beenen, van buik en borst en hunne ingewanden, van den linkerarm en van de linkerhelft van het hoofd verzamelt zich in de borstbuis (Ductas thoracicus), die aan de Cysterna chyli, een zakvormige verwijding welke ter hoogte v. d. tweeden lendenwervel begint, als een vederschachtdikke en van verscheidene klepvliezen voorziene buis links van de wervelkolom verloopt en uitmondt in de linker sleutelbeenader. De veel kleinere rechter lymphaderstam (Truncus lymphaticus dexter) neemt de L. van den rechterarm en de rechterhelft van het hoofd op en voert haar naar de rechter sleutelbeenader.
Het lymphvaatstelsel staat dus op twee plaatsen in rechtstreeksch verband met het aderlijke bloedvaatstelsel, zoodat de uit de organen en weefsels terugkeerende L. en de van het voedsel afkomstige chyl zich met het bloed vermengen kunnen. Aan hals, okselholte, elleboog, liesstreek, knieholte, darmwand, darmscheil enz. zijn in het lymphvaatstelsel gelijk filters de lymphklieren (zie ald.) ingeschakeld. De drijfkracht die de L. voortstuwt naar de plaatsen waar zij zich in het aderlijk bloed uitstort, is de drukwerking, door deweefselspanning (Turgor) uitgeoefend op het voedingsvocht; door dezen druk wordt het voedingsvocht in de lymphvaten gedreven. De weefselspanning berust hierop dat het voedingsvocht door den slagaderlijken bloeddruk door de wanden der haarvaten heen in de weefsels geperst wordt, waardoor deze zich uitzetten, gespannen worden. Aangezien nu de bloeddruk een gevolg is van de werking van het hart, gaat de drijfkracht voor de L. in laatste instantie van het hart uit. De beweging der L. wordt dan verder nog begunstigd door de compressie der lymphvaten bij de samentrekkingen der omgelegen spieren, alsmede door de zuigwerking, welke het middenrif op de L. uitoefent.
Bij sommige dieren bestaan nog bovendien rythmisch zich samentrekkende holten (z.g. lymphharten). De hoeveelheid L., die bij den mensch dagelijks in het bloed terugvloeit, wordt op 1—2 liter geschat.De scheikundige samenstelling der L. is wisselend en verschilt ook naar gelang de L. uit het eene of andere orgaan afkomstig is. In het algemeen bevat de L. dezelfde stoffen als het plasma van het bloed. De lymphcellen of lymphlichaampjes, maarvan er 10.—20.000 in een kubieken millimeter L. zijn geteld, zijn identisch met zekere vormen der witte bloedbollen. Een zeer bijzondere functie vervult de L. bij de opneming van vetstoffen uit den darm. Deze stoffen komen n.l. niet, gelijk de overige voedingsstoffen, uit den darm onmiddellijk in het bloed, maar gaan eerst in de darmlymphe over, die daardoor melkachtig wit en troebel wordt en in dien toestand den naam van chyl draagt.
Onder de ziekten van het lymphvaatstelsel moeten vermeld, de ziekelijke verwijding en vernauwing, het verstopt zijn, de lymphvatontsteking (Lymphangitis).
L. noemt men ook wel het vocht in de koepokblaasjes.