Een voorbeeld van oudromeinsche deugd en eenvoud van zeden, werd omstreeks 160 v. Chr. tot consul gekozen en betoonde zich een beslist en krachtig tegenstander der plebejische tribuuns; in 458 werd hij, toen de consul Lucius Minucius tegen de Aequers de nederlaag had geleden, tot dictator benoemd; de boden die hem de tijding van deze benoeming brachten vonden hem zijn klein stukje grond beploegende; volgens de sage zou hij nog denzelfden dag aan het hoofd van alle binnen Rome zich bevindende personen die in staat waren een wapen te voeren, tegen de Aequers opgetrokken zijn, hen gedurende den nacht omsingeld hebben, en hen zoodoende gedwongen hebben zich over te geven; daarna zou hij het met buit beladen leger in triomf naar Rome hebben teruggevoerd, doch zelve op den 16dl'n dag van zijn dictatorschap dit weer hebben neergelegd en naar zijn hoeve teruggekeerd zijn.
In 439 werd hij, als grijsaard van 80 jaar, nogmaals tot dictator benoemd, toen Spurius Maelius, een rijk plebejer, die bij een hongersnood koren aan de plebejers had uitgedeeld, beschuldigd werd naar de koningskroon te streven. Servilius Ahala, ’s dictators magister equitum, daagde Maelius voor het tribunaal, en doodde hem, toen hij weigerde te verschijnen; C. billijkte deze daad, en liet het vermogen van Maelius confiskeeren, waarop het in beslag genomen koren voor lagen prijs werd verkrijgbaar gesteld.