grieksch schrijver, geb. te Samosata, beoefende te Athene onder Demonax en Nigrinus de wijsbegeerte, en kreeg later een post in Egypte, waar hij omstreeks 200 na Chr. schijnt gestorven te zijn. Eenige der op zijn naam gestelde schriften zijn onecht, andere zijn twijfelachtig.
Zijn stijl munt uit door helderheid en eenvoud en is gevormd, naar de beste modellen der attische literatuur. Van zijn werken, wraarin hij vaak met bitteren spot en satire de gebreken van zijn tijd hekelt, noemen wij: Alexander, Peregrinus Protens, Symposium, Rhetorum praeceptor en Anacharsis. Tot de beste uitgaven zijner volledige werken behooren die van Reitz (Amst. 1743—46, met een Lexicon Lucianeum, Utr. 1747), en van Fritzsche (1860—74); de nieuwste is die van Sommerbrodt (dl. 1—3, Berl. 1886—99).