kardinaal en fransch minister, in 1727 te Parijs geb., werd in 1760 bisschop van Condom en in 1763 aartsbisschop van Toulouse; richtte als zoodanig vele hospitalen, scholen, arbeidersvereenigingen op; ook liet hij het kanaal graven, dat de Garonne met het kanaal Caraman bij Toulouse verbindt. In 1766 tot lid der commissie tot hervorming der geestelijke orden benoemd, hief hij vele kloosters en geheele orden op.
In de vergadering van notabelen van 1787 klaagde hij hevig over de geldverkwisting van minister Calonne en werd in diens plaats tot controleur-generaal der finantiën benoemd. Zijn onbekwaamheid voor deze betrekking bleek echter spoedig, zoodat hij reeds 24 Aug. 1788 het ministerie aan Necker moest overgeven. De koning verleende hem verscheidene abdijen en verkreeg voor hem van Pius VI den kardinaalshoed. L. leefde daarna te Nizza, keerde in 1790 naar Parijs terug, legde den eed af als constitutioneel priester, nam den rang eens bisschops in het departement Yonne aan en zond in 1791 den kardinaalshoed aan den paus terug, die hem van al zijn waardigheden ontzette. Niettemin verdacht en gevangen genomen, werd hij 16 Febr. 1794 dood in de gevangenis gevonden, waarschijnlijk tengevolge van mishandeling door de soldaten die de wacht hielden.Zijn broeder Athanase Louis Marie de L., graaf van Brienne, in 1730 geb., fransch luitenant-generaal, werd van 1787—88 minister van oorlog en stierf in 1794 onder de guillotine.