grieksch, naam waarmede de oudste grieksche geschiedschrijvers worden aangeduid, die door hun eerste historische proeven in proza den grond legden voor de scheiding van het geschiedverhaal in proza van het epos. Evenals dit, had ook deze richting haar oorsprong in Ionië en bediende zich ook van het ionisch dialect.
Bij voorkeur hielden de logografen zich bezig met de stichtingen van steden, de genealogieën van heerschende geslachten, de gebruiken en instellingen van afzonderlijke volken, de geographische merkwaardigheden van vreemde landen, hoofdzakelijk de uiterlijke verschijnselen beschouwend, zonder den scherperen samenhang der dingen en gebeurtenissen te doorgronden. Hun tijd valt van 550 v. Chr. tot in de perzische oorlogen. De oudere logographen zijn Cadmus, Dionysius en Hecataeus van Milete, Acusilaus van Argos, Charon uit Lampsacus, enz,; de jongere Xanthus de Lydiër, Pherecydes van Lerus, Hellanicus van Mytilene, Damastes van Sigeum e. a. Hun fragmenten vindt men verzameld in Müller’s Historicorum graecorum fragmenta (dl. 1, Parijs 1841).