Gepubliceerd op 23-02-2021

Lodewijk janssens

betekenis & definitie

vlaamsch schrijver, geb. 7 Oct. 1842 te Antwerpen, was eerst beeldhouwer, daarna verslaggever van het „Handelsblad van Antwerpen” (1872—81), en vestigde zich daarop als boekhandelaar-uitgever; schreef: Het valkennest (Antw. 1876 en 1878), Wat een vader lijden kan (Antw. 1876 en 1878), De koning der boschjagers (Antw. 1876), Arm Grietje (Antw. 1877), Reginald van Valkenburg (ald. 1877), Smis-Hamer (ald. 1877), De Ark van Noë (ald. 1878), Hilperic en Fredegonde (ald. 1878), Heideroosken (al^. 1879), De vagebond (ald. 1879), In den Schutpenninck (ald. 1881), Lauweren en doornen (ald. 1881), Het gouden hart (ald. 1882), in het „Zondagsblad van Antwerpen”: Herbert van Belfelt (1888), Vedelklanken (1889), Dat verdoemde geld, enz.; verder bijdragen in proza en poëzie in onderscheidene tijdschriften.

< >