Labroidei, soortenrijke familie van stekelvinnige visschen; de daartoe behoorende soorten, ongeveer 400 in getal, hebben in het algemeen een langwerpig, samengedrukt lichaam, bekleed met meestal groote, cycloide schubben, die nimmer zilverkleurig zijn, maar doorgaans prijken met levendige kleuren. Er is steeds een enkele rugvin aanwezig, waarvan het stekelig gedeelte dikwerf van draad- of lapvormige aanhangsels voorzien is.
De kaken zijn bedekt met vleezige lippen. Valsche kieuwen komen altijd voor. De keelbeenderen zijn bezet met tanden van verschillende gedaante, steeds op rijen geplaatst. Gehemeltetanden ontbreken. De zwemblaas is enkelvoudig. Men splitst de L. gewoonlijk nog in eenige kleinere groepen: 1) de papegaaivisschen (zie ald.), 2) de eigenlijke L., Labini zich kenmerkende door het niet onderling vergroeid zijn der kaaktanden en door het bezit van slechts drie en een halve kieuw; geslachten: Labrus Cheilio (zie ald.), Cheilinus (zie ald.), Ephibulus enz.; het voedsel dezer visschen bestaat uit weekdieren, schaaldieren en andere kleine zeedieren; zij bereiken geen groote lengte (0.2 tot 0.4 m.).
Slechts eenige weinige soorten bewonen de zeeën van Europa. Labrus maculatus en L. mixtus komen in de Noordzee, tot op de kusten van Noorwegen, de laatste ook in de Middellandsche zee voor. Andere soorten uit deze zee zijn: Xyrichthys cultratus, Crenilabrus pavo, Julis vulgaris. Verreweg de meeste soorten leven echter in de keerkringszeeën. Een der merkwaardigste soorten is de Epibulus insidiator, die in de Indische zee, maar ook bij Ile de France wordt aangetroffen. Deze visch bezit in een hoogen graad het vermogen om zijn bek uit te strekken, zoodat deze tot een buis verlengd wordt, die langer dan de kop is en aan welker einde zich de mondopening bevindt; de visch bedient er zich van om zijn prooi meester te worden; zij houdt zich nl. zeer stil op den bodem der zee en loert op andere kleine visschen, die hij vangt zoodra zij onder zijn bereik komen, door zeer snel zijn bek vooruit te steken. 3) De derde onderfamilie, die der Holconotini, kenmerkt zich door het bezit van vier geheele kieuwen en van een met schubben bekleede scheede, waarin de rugvin kan worden opgenomen, verder doordat zij levendbarend zijn. De soorten, vereenigd in de geslachten Holconotus, Embiotoci, Cymatogaster, bewonen de zee bij Californië.