nederlandsch geleerde, geb. te Montfoort, omstreeks 1500, studeerde te Leuven, gaf vervolgens te Utrecht onderwijs in de latijnsche taal en werd in 1544 rector te Naarden, waar hij in 1572 aan het bloedbad ontsnapte; hij overl. in 1574. Hij vertaalde eenige stukken van Aristophanes en schreef: De bello Germanico, a Carolo V Caesare gesto (Bazel 1560), Secessionum civilium Ultrajectinarum et bellorum ab anno 1524 usque ad translationem episcopatus ad Burgundos (Bazel 1546, ook in het nederl. vertaald), De tumuliu Anabaptistarum (Bazel 1548, nederl. vertaald 1624), Enarrationes in Virgilii Aeneida (Bazel 1559), Explanationes in Lucani Pharsal. (Bazel 1578).
Hij deed zich ook als latijnsch dichter kennen door Satyrae et Epithalamia (Utrecht 1552) en Chorographia Goylandiae (in Boxhorn, Theatrum Hollandiaé).