Labiatae, lipbloemige planten, plantenfamilie van de orde der Labiatifloren, met omstreeks 2600 soorten en overal op aarde vertegenwoordigd. De L. zijn heesters, halve heesters of kruiden met tegenovergestelde vierkante takken; bladen tegenovergesteld, kruiswijze geplaatst, zonder steunblaadjes, meest enkelvoudig; bloemen in de oksels der bladen gezeten, gewoonlijk tot dichte bloeitoppen vereenigd, die tot halve kransen ineenvloeien, en aan de toppen der stengels en takken, alwaar zij dichter op elkander staan, aren of hoofdjes vormen; kelk vrij, overblijvend, met eene 10-nervige buis en een 5-tandigen, regelmatigen of 2-lippigen, zoom; bloemkroon onregelmatig, met een rechte of kromme buis, en een 4—5-lobbigen, in den regel meest duidelijk 2-lippigen zoom, welks bovenlip uit 2 en welks onderlip uit 3 lobben bestaat; draden op de bloemkroon gezeten en daarmede afvallende, 4 in aantal, didynamisch, of 2 in aantal, door mislukking van de beide kortste bovensten; vruchtbeginsel uit 2 vruchtbladen gevormd, 4-lobbig, door een vleezige schijf ondersteund, 4-hokkig; ieder hokje van één rechtstandig eitje voorzien; stijl aan zijn top in 2 ongelijke slippen verdeeld, en aan zijn voet de ondqrdeelen van het vruchtbeginsel met elkander verbindende; stempels enkelvoudig.
De vrucht is een 4-deelige splitvrucht, die in 4 nootachtige éénzadige onderdeelen uiteenvalt, welke door Linnaeus voor 4 naakte zaden gehouden werden, ten gevolge waarvan de L. in zijn stelsel bij de orde der Gymnospermia (14e Klasse) zijn ingedeeld. Zaden rechtstandig, kiemwit zeer gering, kiem recht. Deze groote en zeer karakteristieke familie, hoewel over den ganschen aardbol verspreid, is het sterkst vertegenwoordigd in de warmere deelen der gematigde luchtstreek. De L. hebben zeer merkwaardige eigenschappen, en openbaren hierin, zoowel als in haar uiterlijk, een opmerkelijke overeenkomst. Haar kruidachtige deelen zijn doorgaans zeer aromatiek, hetgeen aan een zeker gehalte aan etherische olie moet toegeschreven worden, die meestal in bijzondere kogelronde cellen afgescheiden is, welke tusschen de haren aan de oppervlakte worden aangetroffen. Vandaar dat vele L. als specerijachtige middelen gebruikt worden.
Vele L. zijn gezochte sierplanten. De in Nederland inheemsche soorten behooren tot de geslachten Pulegium, Mentha, Lycopus, Origanum, Thymus, Hyssopus, Clinopodium, Calamintha, Salvia, Nepeta, Glechoma, Galeobdolon, Lamium, Galeopsis, Betonica, Stachys, Ballota, Leonurus, Marrubium, Scutellaria, Prunella, Ajuga, Teucrium.