Gepubliceerd op 23-02-2021

Kieswet

betekenis & definitie

(Wet van 7 Sept. 1896, Staatsblad 154, tot regeling van het kiesrecht en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede kamer der Staten-Gen., laatstelijk gewijzigd in Deo. 1900, tekst daarvan bekend gemaakt bij kon. besluit van 13 Febr. 1901, Staatsbl. 66). Deze wet bepaalt in hoofdzaak het volgende.

De leden der Tweede kamer worden gekozen door de mannelijke ingezetenen des rijks, tevens Nederlanders, die op 15 Mei den leeftijd van 25 jaren hebben bereikt, over het laatstverloopen dienstjaar in een of meer der rijks directe belastingen zijn aangeslagen en het op grond van dien aanslag verschuldigde bedrag voor of op 1 Maart hebben voldaan (bdastingkiezers), verder door hen1) die 31 Jan. sinds 1 Aug. van het vorige jaar een zeker minimum huur, liggende tusschen f 0.80 en f 2.50 per week (zie op de verschillende kiesdistricten) hebben verwoond of wel een vaartuig van ten minste 24 kubieke meter inhoud bewoonden (huurkiezers),
2) die op 31 Jan. sinds 1 Jan. van het laatstverloopen jaar een zeker minimuminkomen, liggende tusschen f 275.— en f 550—, hebben genoten (loonkiezers),
3) die op 1 Febr. sinds een jaar met vrije beschikking bezitten een som van 100 gulden, ingeschreven op de Grootboeken der nationale schuld of van 50 gulden ingelegd in een spaarbank (spaarkiezers),
4) die met goed gevolg hebben afgelegd een examen, ingesteld door of krachtens de wet en noodig voor de benoembaarheid tot eenig ambt (examen- of capaciteitskiezers).

Bij de berekening van het inkomen van loonkiezers worden vrije woning of inwoning, alsmede vrije kost en inwoning mede berekend, eveneens naar verschillenden maatstaf. Overigens komt alleen geld in aanmerking. In elke gemeente wordt jaarlijks door het gemeentebestuur een lijst opgemaakt, welke de inwoners aanwijst die bevoegd zijn tot het kiezen van leden voor Tweede kamer, Provinciale staten en Gemeenteraad. Deze lijst wordt van 23 Maart tot en met 21 April op de secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage gelegd, en gedurende dien tijd is ieder bevoegd verbetering aan te vragen. De uitoefening van het kiesrecht wordt geschorst voor de militairen beneden den graad van sergeant bij de zee- en landmacht. Op den dag der verkiezing kunnen bij den burgemeester der gemeente die hoofdplaats is van het kiesdistrict (waarnaar het kiesdistrict benoemd is), van 9—4 uur opgaven van candidaten worden ingeleverd.

Worden meer candidaten opgegeven dan er plaatsen te bezetten zijn, dan moet er stemming (zie ald.) plaats hebben. De leden der Tweede kamer worden gekozen in de kiesdistricten waarin het rijk verdeeld wordt, in elk kiesdistrict één lid der Kamer.

Er zijn thans 100 kiesdistricten: Groningen, Hoogezand, Zuidhorn, Appingedam, Winschoten, Veendam, Assen, Emmen, Leeuwarden, Harlingen, Franeker, Sneek, Schoterland, Dokkum, Tietjerksteradeel, Weststellingwerf, Steenwijk, Meppel, Zwolle, Kampen, Ommen, Almelo, Enschedé, Deventer, Lochem, Zutphen, Doetinchem, Rheden, Arnhem, Eist, Nijmegen, Druten, Tiel, Wijk bij Duurstede, Ede, Amersfoort, Apeldoorn, Utrecht I en II, Breukelen, Hilversum, Hoorn, Enkhuizen, Alkmaar, Den Helder, Amsterdam I—IX, Haarlem, Beverwijk, Zaandam, Haarlemmermeer, Leiden, Katwijk, Gouda, Bodegraven, Delft, Loosduinen, Schiedam, Rotterdam I—V, Brielle, ’s Gravenhage I—III, Dordrecht, Ridderkerk, Gorinchem, Sliedrecht, Middelburg, Oostburg, Goes, Hontenisse, Zierikzee, Bergen op Zoom, Breda, Oosterhout, Zevenbergen, Waalwijk, Tilburg, Eindhoven, Helmond, Maastricht, Gulpen, Sittard, Roermond, Venlo, Weert, Grave, ’sHertogenbosch, Veghel (zie deze onderwerpen). Het aantal kiezers in elk district en elke gemeente wordt jaarlijks opgegeven door den Staats-almanak.

De leden der Eerste kamer worden gekozen door de Provinciale staten (zie ald.). De K. behelst verder de vereischten voor de verkiesbaarheid tot lid der Kamers, de regeling der periodieke aftreding, strafbepalingen enz.

< >