een vaartuig in 1691 door Meeuwes Meindertszoon Bakker uitgevonden, om de van Amsterdam komende groote zeilschepen over Pampus en in de Vlieten te brengen. Tegenwoordig worden zij niet meer gebruikt.
De schepen, in het Nieuwediep binnenvallende, gaan voor het meerendeel door het in 1817 gegraven Noordhollandsche kanaal naar Amsterdam, enkele nog door de Zuiderzee, en laden dan een deel hunner lading in lichters over. De kameelen zijn groote vlakke vaartuigen, aan de zijde waarmede zij tegen het schip aansluiten hol gebouwd, en aan de buitenzijde bol. Aan weerszijden van het te lichten schip wordt een K. aangebracht en, nadat zij met water gevuld en gezonken zijn, daaraan vastgemaakt met kabeltouwen, die onder het schip doorgaan en vervolgens stijf worden aangedraaid, wmardoor de kameelen, tegen het schip aansluitende, daarmede als het ware één geheel vormen. Vervolgens wordt het water uitgepompt, de kameelen rijzen en lichten alzoo het schip, het gedeeltelijk dragende op de bovengenoemde kabeltouwen.