Gepubliceerd op 20-01-2021

Jacob domela nieuwenhuis

betekenis & definitie

zoon van den vorige, geb. 19 Febr 1836 te Monnikendam, bezocht het stedelijk gymnasium te Amsterdam, studeerde aldaar van 1854—57 aan het Athenaeum illustre, daarna te Utrecht, promoveerde in 1859 (op: De straf der af'zonderlijke opsluiting, historisch en kritisch beschouwd, vooral in hare betrekking tot ons vaderland) in de rechten, vestigde zich daarop te Amsterdam als advokaat, werd hier leeraar in de staatswetenschappen en het handelsrecht aan de hoogere burgerschool met 5-j. cursus, was van 1877—84 arrondissementsschoolopziener en lid der Prov. Staten van N.-Holland, en werd 21 Juli 1884 tot hoogleeraar in strafrecht, strafvordering en wijsbegeerte van het recht benoemd, welk ambt hij 15 Nov. van genoemd jaar aanvaardde met een rede over : De gevangenisstraf, overeenkomstig de eischen van het recht en het maatschappelijk belang ingericht, de beste der straffen. Hij redigeerde met anderen het Tijdschrift voor strafrecht (deel XIV 1901) en schreef in de meest andere rechtsgeleerde tijdschriften; ook verschenen verschillende redevoeringen van hem in druk, als Het wezen der straf (rede uitgesproken bij de overdracht van het rectoraat des rijks-universiteit te Groningen, 19 Sept. 1899, Gron. 1899) enz.

< >