Gepubliceerd op 23-02-2021

Inkwartiering

betekenis & definitie

(metata bellica) het huisvesten van krijgslieden bij burgers. Een oud recht, dat in de laatste eeuwen van aard is veranderd.

De eigenlijke grondslag is deze, dat het oude staatsrecht de stelling huldigt, dat de onderdanen verplicht zijn den krijgslieden, in dienst van den vorst of landheer op marsch of bij tijdelijk verblijven, huisvesting en hulp te verleenen. Lodewijk XII, in 1514, en Lodewijk XIV, in 1665, regelden bij decreet den omvang van die verplichtingen; in Duitschland deed de keurvorst van Brandenburg (Friedrich Wilhelm, gewoonlijk genoemd „groote” keurvorst) bij edict van 1665 hetzelfde. De groote fransche revolutie bracht vooral verandering. Bij de wet van 8 Juli 1791 werden de burgers tot inkwartiering van do vaste bezetting geheel ontheven, en bij dóórtrekkende troepen slechts verplicht tot de noodzakelijkste hulp en vervielen de privilegiën, waarbij de adel en clerus van I. waren vrijgesteld. Voor verdere bijzonderheden moeten wij verwijzen naar Grattenauer, Repertorium aller die Kriegslasten, Kriegsschaden und Kriegseinquartierungen betreffenden Gesetze (2 vol., 1810—11 s. 1.).Voor Nederland is, naar aanleiding van art. 187 (thans 186 met veranderde lezing, zie dl. IV pag. 3572, art. Grondwet) een wettelijke regeling, bij koninklijke boodschap in de zitting van 15 Dec. 1851 der Tweede kamer aanhangig gemaakt. Nadat meermalen nieuwe ontwerpen aan de orde waren gesteld, bereikte eindelijk een sterk gewijzigd ontwerp, na door de Tweede kamer te zijn aangenomen, de Eerste kamer, waar het in de zitting van 13 Sept. 1866 met algemeene stemmen werd aangenomen. Onder dagteekening van 14 Sept. werd deze wet in Stbl. no. 138 opgenomen. Bij koninklijk besluit van 29 Maart 1867 (invoeringswet) werden de bepalingen, die volgens art. 9 sub 3° bij reglement bepaald worden, toegevoegd.

De wet is in weriing getreden in April 1867. Voor groote gemeenten wordt meestal gebruik gemaakt van de bevoegdheid volgens art. 12, waarbij de gemeente, ten gerieve van de inwoners, de I. verschaft. In elk geval hebben de inwoners vrijheid tot ruiling of uitbesteding bij personen, voorkomende op de lijst in art. 17 vermeld. Deze lijst bevat de namen van de personen, die voor I. in aanmerking komen, met aanduiding waarvoor ieder in staat wordt geacht. Deze lijst moet jaarlijks worden aangeplakt en gedurende 14 dagen op de secretarie voor ieder ter inzage liggen. Onder deze wet worden tevens vervat de verplichtingen omtrent transporten en leverantiën voor het leger of de vestingen gevorderd.

Wanneer aan de vorderingen niet wordt voldaan, heeft de overheid het recht daarin te voorzien ten koste van den nalatige. De gemaakte kosten zijn invorderbaar op dezelfde wijze als het verschuldigde wegens rijks directe belastingen. In tijd van vrede wordt vergoed: voor huisvesting met voeding van een onderofficier of soldaat 60 ct., voor het stallen van een dienstpaard 10 ct. De schadeloosstelling voor logies (zonder voeding) is f 1.— voor een officier, f 1.50 voor een hoofdofficier. Wanneer een officier in het geval verkeert, dat in de gemeente geen gelegenheid bestaat om zich tegen betaling behoorlijke voeding te verschaffen, zal hij aan den bewoner bij wien hij is ingekwartierd, voor zijn voeding f 1.25 per dag mogen betalen. Die voeding moet bestaan in vleesch, groenten en aardappelen, benevens 0.75 pond tarwebrood, 2 ons boter en tweemaal per dag thee, koffie of 1/2 liter bier en het noodige drinkwater.

< >