of Sindh (Sindhoe), de hoofdrivier van westelijk Voor-Indië, ontspringt in Tibet, onder 32° N.B. en 81° 30' O.L., 6500 meter boven zeeniveau, ten n. van het meer Manassarowar, aan de noordhelling van den berg Garingbotsje; hij neemt eerst een n.w. richting, vereenigt zich 252 km. beneden zijn bron links met de van de westhelling van den Garingbotsje komende Gartok, doorstroomt nu onder den naam Singh-ka-bab eerst een hoogvlakte, dringt bij den bergpas La Gans-Kiel een nauwe, den Kwen-loen van den Himalaya scheidende dalspleet binnen, loopt door Ladak, neemt beneden de hoofdstad Leh (3733 meter boven zeeniveau) de Zaskar en iets verder de Dras op, en komt dan in Baltistan, waar hjj rechts de op het Karakorumgebergte ontspringende Sjajok (Shyok) opneemt en den naam van Alba-Sindh, d. i. ware Indus, ontvangt. Ongeveer 40 km. verder, bij de hoofdstad Skardo, neemt hij rechts de Sjigar en iets verder nog tal van andere bergstroomen op.
Van Skardo af zet hij zijn loop over 135 km. in n.n.w. richting voort, neemt de Gilghit op, wendt zich vervolgens zuidwaarts, baant zich een doortocht door een keten van het Himalayagebergte, ontvangt bij de britsche vesting Atak (Attok) het water van de Kaboelrivier, doorbreekt beneden Atak het Zoutgebergte (Salt Range), en betreedt bij Kalabagh, 185 km. beneden Atak de Indische vlakte. Hij is hier 450 meter breed. Ongeveer 5 km. boven Mithan-Kot vereenigt hij zich met de Panjnad, die, ontstaan uit de vereeniging der vijf rivieren wier bovenloop het vermaarde Punjab (Vjjfstroomenland) besproeien, 1700 m. breed is, terwijl de breedte van de I. zelf 600 m. bedraagt. Boven de stad Ruhri (Rori) in het landschap Sindh, treedt een zijarm uit den hoofdstroom; deze zijarm, de Oost-Nara, doorloopt in z.o. richting een woestijngebied en bereikt slechts bij hoogen waterstand de zee. De I. zelf vervolgt zijn loop dwars door een kalkgebergte, waarop hij, 29 km. beneden Ruhri, de West-Nara uitzendt, die zich na het Mantsjarmeer te hebben gevormd, weer met den hoofdstroom vereenigt. Beneden Tatta splitst de I. zich in twee hoofdarmen, die zich beide in meerdere mondingsarmen vertakken.
In het geheel worden 13 hoofdmondingen opgeteld. De door den I. gevormde delta is aan de kust 250 km. lang. Het punt van splitsing bij Tatta ligt 126 km. van zee en even ver is de vloed merkbaar. Bij hoog water staat de geheele delta bloot aan overstrooming. De I. is in het geheel 3180 km. lang; zijn stroomgebied bedraagt 960.000 km.2. De I. voert groote massa’s sedimenten zeewaarts.
In 1835 bevoer de eerste engelsche stoomboot den stroom en sedert 1843 en 1849 kreeg hij als grensverkeersweg steeds grootere politieke en strategische beteekenis. In zijn gebied liggen echter geen groote handelsplaatsen. Het stoomvaartverkeer op den I. is in den laatsten tijd tengevolge van de concurrentie van de met den stroom evenwijdig loopende spoorwegen, weer sterk achteruitgegaan. Van strategisch belang zijn vooral de spoorbruggen bij Atak, die bij Peshawar en die bij Sakkar (Sukkur), welke den Bolanpas en Quetta (Kweta) met Indië verbinden.