Gepubliceerd op 17-02-2021

Heldensage

betekenis & definitie

(germaansche of duitsche) de overleveringen die betrekking hebben op de groote gebeurtenissen en buitengewone daden van den heldentijd van het duitsche volk (in ruimeren zin); de kring van sagen en volksvertellingen waarin de germaansche volken hun geschiedkundige herinneringen en hun godsdienstige voorstellingen hebben neer.gelegd. De H. heeft over het geheel een historischen grondslag, hoewel soms oude mythen, die nog góden en heroën als de bewerkers van het lot van individuen en volken voorstellen, in verbinding gebracht zijn met sagen of historische personages van jongeren datum.

Het geheel is een dichterlijk opgesierde schepping met historie tot grondslag, waartoe het geheele volk onbewust heeft bijgedragen. De mythische bestanddeelen der H. zijn wellicht afkomstig uit den tijd, waarin de Germanen zich nog niet van het indogermaansche oervolk hadden losgemaakt. De eigenlijke heldentijd der Germanen was het tijdperk der volksverhuizing (350—650). Geweldige historische figuren, als de krijgszuchtige Gotenkoningen Ermanrik en Theodorik, de Hunnenkoning Attila, de ongelukkige Bourgondenvorst Gundicarius, de austrasiers Theodorik en Theodebert, de longobard Rothari, de vikings der Noordzee en dergelijke, zijn de hoofdpersonen der H., die hun daden veelal tot onherkenbaar wordens toe opsmukt. Verder bevat de H. veel naïeve historische overlevering. Zij is een bonte verzameling van de epische sagen van verschillende stammen, welke sagen door zangers verbreid werden en allengs tot een geheel zijn samengesmolten.

Karel de Groote heeft alle heldenliederen laten verzamelen, doch zijn verzameling is verloren gegaan. In Duitschland is uit deze oudste periode der eigenlijke volksgedichten slechts een enkel fragment, in allitereerenden vorm, het Hildebrandslied, overgebleven. Daar zij slechts gezongen en niet opgeschreven werden, en de christelijke geestelijkheid tegen deze liederen van heidenschen inhoud vooringenomen was, laat zich het verloren gaan lichtelijk verklaren. Eerst in de 10de eeuw, na de volle zegepraal van het christendom, eindigde de vijandelijkheid der geestelijkheid iegen de oude volkspoëzie, en werden onderwerpen, aan deze ontleend, in latijnsche verzen bezongen. Zoo vervaardigden b.v. monniken van St. Gallen een lat. bewerking van de sage van Walther en Hiltgunt, onder den naam van Waltharius, en Meester Konrad vereenigde de liederen van Siegfried en den ondergang der Bourgondiërs in een verloren geraakt lat. boek der Nibelungen.

Van de 12de tot de 15de eeuw leverde nu de oude H. voor de navolgers een overrijke stof op. Vooral drie heldengeslachten werden in de verschillende gedichten verheerlijkt: de Amelungen, Nibelungen en Hegelingen, en men kan zoo drie groote sagenkringen onderscheiden: de gotische, rijnsch-bourgondische en neder-saksische, wier middelpunt Dietrich (Theodorik de Gr.), Siegfried en Gudrun vormen. De schriften van Wilh. Grimm (1829), Mone (1836), Müllenhoff e. a. zijn in de schaduw gesteld door de meesterlijke ontwikkeling van Uhland in dl. 1 en 7 van zijn Schriften zur Geschichte der Dichtung und Sage (Stuttg. 1865—73).

< >