(beteekent: behoeder, beschermer, n.l. der stad), de oudste zoon van den trojaanschen koning Priamus en Hecabe, gemaal van Andromache, vader van Astyanax (Scamandrius), treedt in de Ilias van Homerus op als het ideaal van een krijgsheld en tevens als de meest liefdevolle echtgenoot, vader en zoon. Aangrijpend vooral is zijn afscheid van Andromache, het tafereel van zijn uittocht tot den laatsten strijd tegen Achilles onder de weeklachten van Priamus en Hecabe, en de klaagzang over hem aangeheven door Andromache, Hecabe en Helena.
Bijna nog meer dan Achilles onder de grieksche helden, is H. de lievelingsgestalte onder de Trojanen. In moed, vastberadenheid, kloekheid en volharding boven al zijn makkers uitblinkend, verschijnt hij overal, waar de strijd het hevigst woedt, de verdediging van het vaderland als zijn hoogste doel beschouwend. Onder de góden zijn vooral Apollo en Ares hem genegen. Tot zijn voornaamste feiten in den strijd behooren de verdediging van den gewonden Sarpedon, zijn tweegevecht met Aiax, de bestorming van den griekschen wal; vervolgens steekt hij de grieksche schepen in brand en verslaat Patroclus; kort daarop wordt hij na hevigen strijd door Achilles gedood. Deze werpt met woeste vreugde het lijk voor de baar van Patroclus in het stof en bestemt hem tot prooi voor de honden; doch Aphrodite behoedt door zalving met ambrozijnsche olie Hector’s lijk voor bederf en als Achilles hem driemaal om het graf van Patroclus sleept, behoedt Apollo hem voor letsel. Door toedoen van Zeus geeft eindelijk Achilles het lijk terug aan Priamus, die zich smeekend in de tent van den overwinnaar gewaagd heeft; het wordt daarop in den voorhof van het koninklijk paleis tentoongesteld en op den tienden dag verbrand.
Later werd H. als heros in Ilium vereerd. Ook te Thebe, waarheen zijn asch tengevolge van een orakelspreuk moest overgebracht zijn, werd Hector’s graf getoond.