Gepubliceerd op 17-02-2021

Havik

betekenis & definitie

Astur, geslacht van dagroofvogels, van de groep der sperwerachtigen, bevattende eenige valken met tamelijk korte, afgeronde vleugels, die ternauwernood tot halverwege •den staart reiken, en waarin de derde en vierde slagpen de langste zijn; de tand aan den bovensnavel is stomp, de ovale neusgaten staan horizontaal geplaatst; de pooten zijn langer dan bij de meeste andere dagroofvogels en de tarsen zijn geheel met schubben bekleed; de staart is verlengd; de uiteinden der staartvederen liggen in een rechte lijn. De bekendste soort is Astur palumbarius, de havik, ook duivenvalk en patrijzenvalk geheeten, in Nederland een standvogel, die in eenigszins uitgestrekte bosschen in het zuiden en oosten des lands broedt en in het winterhalfjaar rondzwerft; deze soort bewoont voor het overige bijna geheel Europa en wordt ook in Azië en Afrika aangetroffen; hij wordt als een listige, vraatzuchtige roofvogel, die voor den hoenderhof en het gevederd wild zeer schadelijk is, overal vervolgd.

Het mannetje is ongeveer 60 centim. lang, is aan kop, hals en staart grijs, welke kleur deels in het blauwachtige, deels in het bruine speelt, aan de keel wit en bruin, terwijl over den staart breede banden loopen; het heeft verder gele pooten en glimmend zwarte klauwen. De havik nestelt op hooge boomen; het wijfje legt in April vier groenachtig witte eieren. In Engeland is men weer begonnen haviken af te richten voor de jacht. De sperwer (zie ald.), door sommigen tot het geslacht Astur gebracht, vormt in andere ornithologische stelsels een afzonderlijk geslacht. Zie afbeelding van den havik bij het artikel Astur.

< >