Gepubliceerd op 17-02-2021

Haff

betekenis & definitie

een verouderd germaansch woord, dat in het deensch de zee, of een aanzienlijk gedeelte daarvan beteekent, en in het duitsch alleen nog als eigennaam van drie eigenaardige riviermonden aan de zuidelijke kusten der Oostzee voorkomt. Het zijn golven, die deels door naburige eilanden, deels door smalle, zandige landtongen bijna geheel van de zee gescheiden zijn en meer tot de rivieren, wier mond zij vormen, dan tot de zee behooren.

Zij zijn: het Pommersche of Stettiner H., aan zijn westelijk gedeelte het kleine, aan de oostelijke zijde het groote genoemd; het neemt de Oder en eenige kleine rivieren, zooals de Uecker, op en stort zich tusschen het vasteland en de eilanden Usedorn en Wollin in de Oostzee uit.Het Friesche H., tusschen Elbing, Pillau en Königsberg, neemt de Nogat en den ouden Weiehsel (twee armen van den Weichsel) en andere kleinere rivieren in zich op en wordt door de 8 mijlen lange, zeer smalle Friesche Nehrung van de zee gescheiden.

Het Kurische H., achter de 12 m. lange Kurische Nehrung gelegen, neemt de Memel in twee armen, Russ en Gilge, en de Deime in zich op en stort zich bij Memel door het Memelsche diep in de Oostzee uit. Weinig diepte en gevaarlijke beweging der golven maken voor groote zeeschepen de vaart in deze wateren moeilijk.