Gepubliceerd op 17-02-2021

Grondrente

betekenis & definitie

1) In de staathuishoudkunde: de zuivere winst, verkregen door de vruchtdragende kracht van den grond.

2) Het Burgerlijk wetboek verstaat onder G.: een schuldplichtigheid, hetzij in geld, hetzij in voortbrengselen of vruchten, welke de eigenaar van een stuk onroerend goed daarop vestigt, of bij de vervreemding of vermaking van hetzelve, te zijnen voordeele of ten voordeele van een derde, voorbehoudt. Indien een G. op een stuk goed is gevestigd, heeft de vorige eigenaar, aan wien de rente verschuldigd is, geen recht om dat goed, uit hoofde van wanbetaling der rente, terug te vorderen. De schuldplichtigheid der G. rust bij uitsluiting op het goed zelf, en blijft, ingeval van deeling, ieder deel voor de geheele rente verbonden, zonder dat in eenig geval de persoon van den bezitter in zijn overige goederen daarvoor aansprakelijk zij. Deze bepaling is niet toepasselijk op de schuldplichtigheid van een zeker evenredig aandeel der vruchten. De schuldplichtigheid van tienden, of van eenige andere evenredige hoeveelheid van vruchten, moet over elke inzameling van vruchten, aan de schuldplichtigheid onderworpen, voldaan worden. Indien bij de vestiging, of bij het voorbehoud van tienden, geen uitdrukkelijk beding wordt gemaakt, hetzij ten aanzien der soorten van vruchten daaraan onderworpen, hetzij ten aanzien van derzelver evenredige hoeveelheid, wordt daardoor verstaan een tiende gedeelte van zoodanige vruchten, welke, volgens het gebruik der plaats, aan tiendpliehtigheid onderworpen zijn; of zoodanige uitkeering in geld als, volgens dat gebruik, wegens sommige vruchten, in plaats van tienden in natura voldaan wordt. Er is niets verschuldigd indien het land braak of onbebouwd is blijven liggen, of gebezigd is tot het kweeken van vruchten welke niet aan de schuldplichtigheid onderworpen zijn. Insgelijks is niets verschuldigd van de graanvruchten die onrijp zijn afgesneden. De schuldplichtigen van tienden zijn gehouden om, ten tijde van het inzamelen der vruchten, deze aan hoopen of schooven van gelijke grootte in rijen te stellen. De hoopen of schooven moeten onuitgezocht worden geplaatst, naarmate de vruchten worden ingezameld. Zij zijn verplicht de hoopen of schooven gedurende 24 uren op hun akkers te laten staan, na vooraf den tiendheffer, volgens plaatselijk gebruik, te hebben doen verwittigen. Gedurende dien tijd kan degene, aan wien de uitkeering verschuldigd is, de hoopen of schooven aanwijzen welke hem toekomen; hij zal de telling mogen beginnen waar hij verkiest, maar wijders moeten volgen de orde waarin de hoopen of schooven gesteld zijn. Indien degene, aan wien de uitkeering verschuldigd is, in gebreke blijft die aanwijzing te doen, zal de schuldplichtige het vermogen hebben om aan denzelven zijn aandeel aan te wijzen, en de hoopen of schooven ter beschikking van den daartoe gerechtigde moeten laten. De schuldplichtige die de vruchten heeft weggevoerd zonder aan zijn verplichting te hebben voldaan, zal de dubbele waarde moeten betalen van de uitkeering waartoe hij verplicht was. Indien de schuldplichtigheid op jongen van beesten of bijenzwermen gevestigd is,. zal de schuldplichtige aan den gerechtigde zijn aandeel kunnen uitleveren, of hem de waarde daarvan in geld voldoen, berekend naar den hoogst en prijs, gedurende den tijd van zes weken nadat de uitkeering kan worden gevorderd. Deze schuldplichtigheid wordt nimmer onder de algemeene benaming van tienden begrepen, maar moet uitdrukkelijk zijn gevestigd of voorbehouden. De tienden worden gekweten zooals die uit de hand vallen, zonder dat de tiendheffer de beste kiezen, of de tiendplichtige de slechtste geven mag. De verschenen en niet voldane tiendplichtigheden verjaren door het tijdsverloop van één jaar, te rekenen van den dag waarop de uitkeering kon gevorderd worden. Die van de overig© grondrenten verjaren door een tijdsverloop van vijf jaren. De grondrenten, mitsgaders de tienden en andere schuldplichtigheden, in een zekere evenredighe hoeveelheid van vruchten bestaande, kunnen altijd worden afgekocht, al ware het tegendeel uitdrukkelijk bedongen. Het is echter geoorloofd de voorwaarden van den afkoop te bepalen, en zelfs te bedingen dat de rente niet kan worden afgekocht dan na een bepaald tijdsverloop, mits den tijd van dertig jaren niet te boven gaande. Indien de afkoopprijs van grondrenten, tienden of andere evenredige schuldplichtigheden niet bepaald is bij de vestiging, noch daaromtrent bij den afkoop tusschen partijen wordt overeengekomen, zal deze geregeld worden op de navolgende wijze: Bij een grondrente in geld, kan de schuldplichtige volstaan met de oplegging van het twintigvoudig bedrag derzelve. Indien de schuldplichtigheid niet in geld, maar in andere voorwerpen verschuldigd is, bestaat de afkoopprijs evenzeer uit het twintigvoud van de jaarlijksche opbrengst, en wordt de waarde daarvan gerekend volgens de landelijke marktprijzen der laatstverloopen tien jaren, door elkander gerekend, en bij gebreke daarvan, bepaald bij deskundigen, door partijen of door den rechter te benoemen.

Bij tienden en andere evenredige jaarlijksche uitkeeringen, strekt de zuivere opbrengst der vijftien laatste jaren, door elkander, tot maatstaf der hoeveelheid van de jaarlijksche opbrengst, na voorafgaanden aftrek der twee voordeeligste en der twee nadeeligste jaren. Indien het goed, gedurende de laatste vijftien jaren, geene zoodanige vruchten heeft opgebracht die aan tienden en andere evenredige en jaarlijksche uitkeeringen onderworpen zijn, zal het beloop van den afkoop, door den rechter, na verhoor van deskundigen, worden geregeld. Het recht van grondrenten en van alle andere dergelijke schuldplichtigheden gaat verloren:

1. Door vermenging, wanneer de renten of schuldplichtigheid en de eigendom van den grond in dezelfde hand komen;
2. Door onderlinge overeenkomst;
3. Door afkoop, opde wijze als boven omschreven;
4. Door verjaring, wanneer hij, aan wien de grondrente of schuldplichtigheid verschuldigd was, dertig jaren heeft laten verloopen, zonder van zijn recht gebruik te maken;
5. Door het te niet gaan van den grond. Echter gaat door overstrooming, vergraving of uitvening het recht niet verloren, wanneer de grond door de natuur of door den arbeid weder droog wordt.

< >