of Bündten, fransch Grisons, ital. Grigione, romaansch Grischun, kanton van Zwitserland, in de historische rangorde het 15de, in oppervlakte het 1ste, in bevolking het 14de, grenst aan de kantons Tessin, Uri, Glarus en Saint-Gallen, en verder aan Liechtenstein, Tirol en de ital. provincie Sondrio, en beslaat een oppervlakte van 7184⅘ km.2.
G. is geheel een bergland, bezet met talrijke ketens en massieven, welke door spieetvormige dalen van elkander gescheiden zijn. De noordrand van het kanton behoort tot de Glarner Alpen .(hoogste top: Tödi, 3623 meter), de westrand tot de Gotthard- en Adulagroep der Lepontinische Alpen (Rheinwaldhorn, 3398 m.); de zuidelijke en oostelijke deelen zijn bezet met de Rhaetisehe of Graubündner Alpen, door een depressie verdeeld in de zuid-rhaetische Alpen (met den 4052 m. hoogen Piz Bernina) en de noord-rhaetische Alpen (met den Piz Kesch, 3422 m.), 60 % van de oppervlakte van het kanton behoort tot het gebied van den Rijn, 24 % tot dat van de Inn, de rest tot dat van de Tessin, de Adda en de Etsch. Groote meren bezit G. niet; het grootste der talrijke kleine hoogmeren, de Silser See, in het landschap Engadin, tusschen de noorden zuid-rhaetische Alpen, is slechts 4 km.2 groot. De voornaamste dalen zijn het BovenRijndal en het Engadin, beide in n.o. richting verloopende lengtedalen.
Het klimaat is op onderscheidene punten, naar gelang van de hoogte en de richting der dalen, zeer verschillend; het is het zachtst in het Rijndal ter hoogte van Chur, in het dallandschap Domleschg en in de zich op het zuiden openende dalen Misox, Calanca, Bergell en Puschlav, het ruwst in de hoogdalen Engadin, Avers enz., waar de winter 7 maanden duurt. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Roveredo in Misox (297 m. boven zeeniveau) 11.5° C., te Castesegna in Bergell (700 m.) 10.4°, te Chur (590 m.) 9.5°, te Klosters in den Prattigau (1207 m.) 5.13°, te Davos (1559 m.) 2.3°, te Sils-Maria in het Engadindal (1810 m.) 1.93°, en op den Bernhardin (2063 m.) 0.96° C. Zoowel de kultuur- en de woudgrenzen (tot 1950 en 2200 m.) als de sneeuwlinie (tot 3000 m.) liggen in G. zeer hoog.
Het kanton telde 1850: 89.895, 1860: 90.713, 1870: 92.103, 1880: 93.864, 1888: 94.810, 1900: 104.520 inw., w.o. ruim 55.000 protestanten, bijna 50.000 r.-katholieken en 141 israëlieten, en naar de moedertaal 49.000 duitschers, 18.000 italianen, ruim 36.000 romanen en overigens franschen. De italianen bewonen de dalen Misox en Calanca, Bergell en Puschlav, de romanen of ladinen het Engadin en het Münsterthal, het Schams, het Ferrerathal, het Domleschg, het Bergün, den Oberhalbstein en het Bündner Oberland; de duitschers het Churer Rijndal, den Prattigau en Davos, de dalen van Schanfigg en Churwalden, en verschillende taaleilanden (Rheinwald, Vals, Safien, Versam, Valendas, Thusis, Obersaxen, Avers, Samnaun). Het aantal geboorten (incluis doodgeboorten) bedroeg 1899: 2519, huwelijksvoltrekkingen 680, sterfgevallen 1813. Het kanton telt 223 gemeenten en is verdeeld in 14 districten (welke zijn onderverdeeld in 39 arrondissementen):
DISTRICTEN Inwoners Protestanten Katholieken Israëlieten Anderen Albula 7866 1350 6508 2 6 Bernina 4342 805 3537 — — Gienner 10610 2 982 7660 1 1 Heinzenberg 6452 4 435 2025 2 1 Hinterrhein 2609 2 394 217 — — Im Boden (11 Pleun) 5 919 2 664 3286 — — Inn (En) 6 284 4 914 1377 — 2 Ober-Landquart 13 473 10 560 2753 112 53 Unter-Landquart 11487 8 789 2718 — 2 Maloja (Maloggia) Moesa (Mesoleina) 7180 6 030 5 020 16 2128
6018 11 37
7
Münsterthal (Val Mustair) 1509 687 824 — — Plessur 15 400 10 732 4634 13 47 Vorderrhein 5 904 19 5900 — — Hoofdmiddelen van bestaan zijn landbouwnijverheid, Alpenwirtschaft, industrie en handel; groot-industrie heeft alleen Chur (katoenspinnerijen, looierijen, brouwerijen); de voornaamste uitvoer-artikelen zijn vee, huiden en hout; de transito, alhoewel door de vele gechausseerde Alpenpassen begunstigd, is sedert de openstelling van de Gotthardspoorlijn sterk verminderd. Te Chur is een bank gevestigd, de Graubündner Kantonalbank (1870 opgericht, zuivere winst 1900: 451.023 francs). Het kanton bevat 3860 km.2 (532/3 %) productieve gronden, n.l. 1268 km.2 bosschen en overigens bouwgrond, tuinen, weiden en 2V2 km.2 wijngaarden. Van het onproductieve deel der oppervlakte van G. komen 359 km.2 op gletschers, ruim 11 op meren, 7V2 °P steden, dorpen en bebouwde terreinen, 81/2 op straat- en spoorwegen, 231/2 op rivieren en beken, de rest op steenachtige gronden, bergen enz. G. heeft een sterken veestapel; de veetelling van 19 April 1901 gaf de volgende totalen: 4544 paarden, 77.861 runderen, 22.004 zwijnen, 71.414 schapen, 45.206 geiten en 8735 korven bijen. Tavetsch levert uitmuntenden honig.
De zuidelijke gebergten bevatten uitgestrekte weiden, grootendeels verpacht aan Bergamasker schepers. De landbouw levert voornamelijk tarwe, rogge, gerst, aardappelen, en in de zachtste streken ook mais en tabak. De ooftbouw, is het sterkst in het Rijndal, waar de kersenboom tot op 1400 meter hoogte vrucht draagt; het Churer Rijndal en Misox leveren wijn. De bosschen, bijna uitsluitend eigendom van gemeenten en corporaties, bestaan grootendeels uit pijn- en lorkenboomen. In de hoog-Alpen leven de gems, het mormeldier, de steenarend, de oehoe, berghazen en meerdere hoendersoorten, in de voor-Alpen reeën en herten, terwijl de steenbok hier sinds lang is uitgeroeid; in de hooggebergten in de omgeving van het dal Engadin worden nog dikwijls beren aangetroffen. De beken en meren bevatten voortreffelijke forellen, en het kanton heeft eenige groote inrichtingen voor kunstmatige vischteelt, welke zich voornamelijk op deze vischsoort toeleggen; in 1899/1900 werden 85.000 rivier- en beekforeleieren en 77.000 levende rivier- en beekforellen uitgezet.
G. bevat vele bruikbare gesteenten, als wit en bont marmer, gips, kalk, serpentine enz., benevens allerlei ertsen, als ijzer-, lood-, koper- en zilvererts, alsmede eenig goud, nergens echter in voldoende hoeveelheid voor exploitatie op groote schaal. G. bevat ook een groot aantal geneeskrachtige bronnen, de meeste daarvan, waaronder enkele wereldvermaarde, komen voor in de omgeving van St. Moritz, Schuls-Tarasp, Fideris, Peiden, San Bernardino, Alveneu, Serneus en Le Prese (Puschlav). Onder de vele klimatische kuuroorden neemt Davos (zie ald.) de eerste plaats in; verder moeten vermeld Arosa, gelegen aan den voet van den 2984 m. hoogen Rothhorn. G. heeft een uitgebreid net van straatwegen, met 13 berijdbare Alpenovergangen; de voornaamste zijn: de weg van Chur door het voorRijndal, eenerzijds over den 2052 m. hoogen Oberalp naar Andermatt en Göschenen, anderzijds zuidelijk over den Lukmanier (1917 m.) naar Biasca, verder die van Thusis naar Tiefenkasten en over den Albulapas naar Ponte in het boven-Engadindal en vervolgens over Davos en Flüela naar het beneden-Engadindal, de Engadinerweg, de Berninastrasse, de Umbrailstrasse enz. Behalve de spoorlijn Sargans— Chur der vereenigde zwitsersche spoorwegen heeft G. nog slechts de smalspoorlijn Landquart—Davos—Chur—Thusis (rhaetische spoorbaan, 91 km.); in 1898 werd een begin gemaakt met de boring van den Albulatunnel (51/3 km.2) ten behoeve van de Albulalijn (63 km.), die het Engadindal verbinden zal met Thusis.
G. bestond vele eeuwen lang uit een menigte zelfstandige dalen, die zich in de 15de eeuw tot drie bonden vereenigden, welke ten slotte .samensmolten tot een republikeinsche gemeenschap. De staatsregeling is nog heden zuiver democratisch. Wetgevende macht is de Groote raad, welks leden gekozen worden door de arrondissementen, uitvoerende macht de door het volk gekozen Regeeringsraad, bestaande uit vijf leden, wier ambtsduur drie jaar bedraagt. Alle wetten zijn onderworpen aan het referendum. Voor grondwets-initiatieven worden 5000, voor wets-initiatieven 3000 stemmen vereischt. Het kanton is verdeeld in 14 districten (zie boven, tabel) met 39 arrondissementen, van welke laatste elk een arrondissementsraad en een rechtbank van aanleg onder een landammann of arrondissementspresident heeft, terwijl in elk der 14 districten een rechtbank tweede instantie is en het kantonnale gerecht in de hoofdstad in hoogste instantie oordeelt.
De staats-inkomsten (zonder de opbrengst der directe belastingen) bedroegen in 1900: 1.193.171 francs, de uitgaven 2.053.390 fr. (het tekort van 860.219 fr. werd gedekt door een vermogens- en inkomstenbelasting), de staatsschuld 83/io millioen fr., het staatsvermogen 10 millioen fr. Het grootste gedeelte der staatsschuld is afkomstig van uitgaven voor den aanleg van wegen, voor groote waterwerken (riviercorrecties) enz. De hervormde kerk van G. staat onder een evangelischen kerkeraad en een synode, de r.-kath. kerk onder den bisschep van Chur. Aan inrichtingen van onderwijs had G. in 1899, behalve eenige gymnasia, tal van middelbare scholen en enkele vakscholen: 291 lagere scholen met 483 onderwijzers en onderwijzeressen en 14.390 leerlingen (7330 jongens, 7060 meisjes); verder is er een landbouwwinterschool en te Chur een priester-seminarie. Bij de rekruten-examens in 1900 nam G. den 18den rang in.
G., oorspronkelijk bewoond door Rhaetiërs, viel na een langen, moeilijken krijg in 15 n. Chr. in handen der Romeinen, die het den naam van Rhaetia prima gaven. Na de ineenstorting van het Romeinsche rijk kwam G. in 490 in de macht der Goten, die het in 536 aan de Franken moesten afstaan, waarna het door eigen graven werd bestuurd. Het christendom, dat in de lager gelegen gedeelten van G. reeds in de 2de of 3de eeuw ingang gevonden had, verbreidde zich gedurende de Frankische heerschappij ook in de hoogere deelen. Bij het verdrag van Verdun in 843 kwam het land aan Lodewijk den Duitscher en sinds de 9de eeuw behoorde het tot het alamannische hertogdom. Het was toenmaals verdeeld in een menigte gouwen. De machtigste rhaetische heeren waren in dien tijd de bisschoppen van Chur, die ook de grafelijke macht over een groot deel van het land in handen hadden, de abten van Disentis, de heeren van Matsch en Vaz; in talrijke burchten huisde een roof- en veetelustige leenadel; daarnevens bestonden meerdere vrije en half vrije dalschappen en gemeenten. Toen in de 14de eeuw het koninklijk gezag begon te verslappen, schiep de onrustige adel in dit landje in korten tijd een toestand van anarchie, die aanhield totdat de gemeenten zich met de groote geestelijke en wereldlijke heeren verbonden om hem in toom te houden. Toen omstreeks 1367 bisschop Peter voornemens scheen het wereldlijk bestuur van het bisdom aan Oostenrijk op te dragen, verbonden het domkapittel, de bisschoppelijke dienstadel en de stad Chur zich met de gemeenten der dalen Domleschg, Oberhalbstein, Bergell en Engadin tot den z.g. godshuisbond, die zich ten doel stelde de zelfstandigheid van het bisdom te handhaven en zich weldra in alle staatszaken krachtig deed gelden. Daarnevens ontstond in 1395 de grauwe bond, ter bescherming van den binnenlandschen vrede; de voornaamste leden daarvan waren de abdij van Disentis en de heeren van Sax en Razüns en hunne gemeenten. En in 1436 vereenigden de bezittingen van het in dat jaar uitgestorven geslacht der Toggenburgers (Schanfigg, Davos, Prattigau) zich tot den z.g. tiengerechtenbond, teneinde een verdeeling der erfgoederen van genoemd geslacht te beletten. G. sloeg reeds vroeg den weg der democratie in. De drie genoemde bonden of eedgenootschappen vereenigden zich omstreeks het midden der 15de eeuw tot een federatie, die de geestelijke en wereldlijke heerschers allengs terzijde schoof; reeds in 1450 verschijnen de „gmein dry bünd” als handelende staatslichamen en gezagsorganen; deze democratische ontwikkeling der staatsinrichting voltrok zich nog verder toen einde 15de en aanvang 16de eeuw alle oudrhaetische dynastiegeslachten achtereenvolgens uitstierven. Door een reeks loskooptractaten maakte men zich van den invloed der geestelijke en wereldlijke heeren gaandeweg geheel vrij. Zoo werd voor en na elk der gemeenten of gerechten een souvereine kleinstaat met eigen staatsregeling en grondwet. Twee of meer zoodanige gerechten vereenigden zich tot een hooggerecht, dat derhalve reeds een soort bondsstaat was, en deze eindelijk vormden de drie bonden. Zoo bestond de grauwe bond uit 8 hooggerechten en 19 gerechten (gemeenten), de godshuisbond uit 11 hooggerechten en 21 gerechten, de tiengerechtenbond uit 7 hooggerechten en 10 (later 11) gerechten. Iedere bond had een eigen dag (wetgevend lichaam); aan het hoofd van den grauwen bond stond de elk jaar op den bondsdag te Truns gekozen landrechter, aan het hoofd van den godshuisbond de burgemeester van Chur en sinds 1700 een bondspresident, en aan het hoofd der tiengerechten een bondslandammann. De gemeenschappelijke overheid der drie bonden waren eerstens de bondsdag, in welke de grauwe bond 28, de godshuisbond 22 en de tiengerechten 15 stemmen had, en die aanvankelijk te Vazerol, later beurtelings te Ilanz, Chur en Davos vergaderde, verder de bijdag, een soort dagelijksch bestuur voor de loopende zaken, en gewoonlijk samengesteld uit de hoofden der drie bonden. Bondsbesluiten waren onderworpen aan een volksstemming (referendum). De pogingen van Oostenrijk (dat reeds in Vorarlberg en in enkele dalen van den tiengerechtenbond vasten voet had gekregen) om de bonden geheel aan zich te onderwerpen, hadden tengevolge, dat 21 Juni 1497 de grauwe bond, en 13 Dec. 1498 de godshuisbond met het eedgenootschap een verdrag van eeuwige vriendschap en wederzijdsche ondersteuning in tijd van oorlog sloot.
De Zwabenoorlog, die onmiddellijk daarop uitbrak en in welken de Graubündners de overwinning aan de Calven (22 Mei 1499) bevochten, gaf dit verbond den vuurdoop. Door zijn deelnemen aan de milaansche veldtochten (zie Zwitserland, geschiedenis) verkreeg G. in 1512 de landschappen Yeltlin, Bormio en Chiavenna, die door de drie bonden om de beurt werden geregeerd.
De reformatie vond in G. gereeden ingang; na het godgeleerd dispuut te Ilanz in 1526 sloot het meerendeel der gemeenten van den godshuisbond en van den tiengerechtenbond zich bij de reformatie aan; zij ontnamen hun bisschop alle wereldlijk gezag en kondigden volle geloofsvrijheid af, terwijl de grauwe bond grootendeels het katholicisme getrouw bleef. De tweespalt tusschen beide belijdenissen en de onruststokende invloeden van naburige staten leidden herhaaldelijk tot wederzijdsche vervolgingen en tot een feilen partijstrijd tusschen de spaansch-oostenrijksche en de fransch-venetiaansche factie; zoodra de eene partij zegevierde stond de andere bloot aan een strafgericht. In 1620 kwamen de van uit Milaan opgezweepte en gefanatiseerde inwoners van Veltlin, aangevoerd door de verbannen hoofden der oostenrijksche partij, in opstand, vermoordden een menigte protestanten (Veltliner moord, 20 Juli 1620), en deden daarmede een algemeenen burgeroorlog uitbreken, die het land in den dertigjarigen oorlog . betrok. Tot 1639 bleef G. overstroomd door spaansche, oostenrijksche en fra'nsche legers, tot het ten slotte door het beleid van Georg Janatsch zijn zelfstandigheid herkreeg. De verdeeldheid bleef echter voortwoeden en omstreeks het midden der 18de eeuw hadden nog van beide zijden dusgenaamde strafgerichten tegen andersdenkenden plaats. Aan het hoofd der hervormde of fransche partij stond het geslacht Salis, terwijl de r.-kath. of oostenrijksche partij werd aangevoerd door de Planta’s.
G. verloor in 1797 zijn italiaansche bezittingen, die zich bij de Cisalpijnsche republiek aansloten; zelf werd het in 1798 door Frankrijk onder den naam kanton Rhaetië met de Helvetische republiek vereenigd; de bevolking verzette zich echter daartegen en riep de hulp in van Oostenrijk, dat onmiddellijk troepen naar G. zond; Frankrijk stuurde daarop Massena, die in Maart 1799 het land binnendrong, dat nu het tooneel werd van meerdere bloedige veldslagen tusschen Oostenrijkers en Franschen; ten slotte sloot het zich in 1803. als 15de kanton bij het eedgenootschap aan (mediatie-acte van 1803), waarop het een constitutie kreeg, welke wel de indeeling in drie bondsstaatjes eerbiedigde, doch den bondsdag in een grooten raad en den bijdag in een kleinen raad veranderde en overigens, voor grootere centralisatie van het staatsgezag zorgde. In Jan. 1814 trachtte de oostenrijksche partij de oude staatsinrichting te herstellen, waarin zij aanvankelijk in zooverreslaagde dat de vroegere bondsdag weer werd ingevoerd; evenwel stemde de nieuwe grondwet van 11 Nov. 1814, die na. herhaaldelrjk nog te zijn gewijzigd en aangevuld eerst in 1820 als voltooid in het eedgenootschappelijk archief kon worden gedeponeerd, in alle hoofdpunten geheel met de mediatie-grondwet overeen; zij werd in 1854 herzien; o. a, werd toen de historische indeeling in bonden, hooggerechten en gerichten vervangen door een meer moderne in districten, arrondissementen en gemeenten; bij de grondwetsherziening van 1880 werd aan het reeds bestaande referendum het volks-initiatief voor wetten toegevoegd; bij die van 1892 werd bedoeld initiatief gemakkelijker gemaakt en tevens de politieke centralisatie versterkt. In den Sonderbundsveldtocht stond G. aan de zijde der eedgenooten. Bij de volksstemmingen omtrent herziening der eedgenootschappelijke constitutie in 1872 en 1874 verklaarde het kanton G. zich in 1872 daar tegen (11.206 neen, 8390 ja), in 1874 echter er voor (10.624 ja, 9422 neen).
Litteratuur: Röder en Tscharner, Der Kanton G. (St. Gallen 1838), Archiv für die Geschichte der Republik G., van Th. von Mohr (Chur 1848 v.v.), Vincenz von Planta, Die lessten Wirren des Freistaates der drei Bunde (1857), U. von Planta-Reichenau, Die gewaltsame polit. Bewegung vom 4 Jan. 1814. Ein Beitrag zur Geschichte G.s (1858), Theobald, Das Bündner Oberland (1861), dezelfde, Naturbilder aus den Rhätischen Alpen (3de druk, St. Gallen 1893), C. von Moor, Geschichte von Kurrhätien und der Republik G. (3 dln., aldaar 1869—73), W. von Juwalt, Forschungen über die Feudalzeit im kurischen Rhätien (2 dln., Zür. 1871), von Sprecher, Geschichte der drei Bünde im 18. Jahrh. (Chur 1872), P.
C. von Planta, Das alte Rhätien (Berl. 1872), dezelfde, Die kurrhätischen Herrschaften in der Feudalzeit (Bern 1881), dezelfde, Geschichte von G. in ihren Hauptzügen (2de druk, Bern 1894); Jecklin, Urkunden zur Verfassungsgeschickte G.s (3 stukken, Zür. 1883—86), dezelfde, Urkunden zur Staatsgeschichte G.s (2 stukken, Chur 1891—92), dezelfde, Der Anteil Gys am Schwahenkriege (Davos 1899), Plattner, Die Entstehung des Freistaates der drei Bünde (aldaar 1895), Jahresberichte der Historisch-Antiquarischen Gesellschaft von G. (Chur 1871 v.v.), Danuser, Die staatlichen Hoheitsrechte des Kantons G. gegenüber den Bistum Chur (Zür. 1897); verder het „Bundnerisches Monatsblatt”, nieuwe reeks, van S. Meiszer, Chur, 1881, 1896 v.v.