Gepubliceerd op 14-03-2021

Zwitserland

betekenis & definitie

republikeins oh e bondsstaat in Europa, gelegen tusschen 45° 49'—47° 49' N.B. en 5° 57'—10° 29' O.L. van Greenwich, grenst ten n. aan Elzas-Lotharingen en Baden, ten n.o. aan de Bodensee, ten o. aan Oostenrijk en Liechtenstein, ten z. aan Italië en Frankrijk, ten w. aan Frankrijk en heeft een oppervlakte van 41.468 K.M.2 Lengte der grenzen: 1737 K.M. Grootste lengte van het land van het westen naar het oosten (van den zuid-oosthoek van het kanton Genève tot het oostelijkst punt in Grauwbunderland) 340 K.M.; grootste breedte van het n. naar het z. (van de grens bij Bargen in Schaffhausen tot Pedrinate in Tëssin) 221 K.M.

Het hoogste punt van het land is de MonteRosa met de Dufourspits (4683 meter), het laagste punt de waterspiegel van het meer Maiggiore (197 M. boven zeeniveau); de gemiddelde hoogte bedraagt 1300 M., zoodat Z. het hoogste land van Europa is. Z. is bijna geheel oen bergland; het bevat het centrale gedeelte van het Alpenstelsel, dat het zuiden, zuidoosten en oosten, in het geheel ongeveer 68 pCt. van het land, bedekt; verder nog een gedeelte van het Juragebergte, dat zich in het westen, noordwesten en noorden uitbreidt over ongeveer 12 pCt. der geheele oppervlakte. Tusschen Alpen en Jura breidt zich het meer vlakke Middenland uit, een hoogvlakte welke zich uitstrekt van het meier van Genève tot aan de Bodensee.De bergen maken de schoonheid en den rijkdom van Zwitserland uit. Aan den voet der hoogste bergen, in de dalen, wordt akkerbouw, veeteelt, ooft- en wijnbouw gedreven, al naar gelang de ligging en de gesteldheid van den bodem dit meebrengt. Boven de bebouwde valleien verheffen zich de wouden langs de hellingen der bergen, en ver boven de wouden tot de grens der eeuwige sneeuw strekken zich die heerlijke, met zeldzame en krachtige planten bedekte weiden uit, welke men hier Alp heet. Hierop weiden in geheel Zwitserland talrijke kudden vee (senten); hier maakt men gedurende den korten zomer die schoone, wereldberoemde kazen, wier deugdelijkheid zich naar de hoogte van den Alp richt, waarop zij gemaakt worden, zoodat aan de kaas der hoogste Alpen verre de voorkeur gegeven wordt boven die, welke op geringer hoogte, of in de dalen bereid worden. Gedurende den zomer, die hier vaak slechts 2 a 3 maanden duurt, wonen de Sennen (kaasmakers) in armoedige hutten, senn- of kaashutten geheeten.Waar de groene Alpen ophouden, begint de streek van eeuwige ijs en sneeuw, waarmee de hoogere toppen bedekt zijn, en deze grens is dikwijls zeer scherp afgebakend. De hoogste spitsen dezer bergen worden in Zwitserland gemeenlijk horens geheeten (Schreckhorn, Aarhorn enz.); in Fransch-Zwitserland noemt men ze dent (tand) of aiguille (naald).

Hier valt bijna het gansche jaar door een onmetelijke hoeveelheid sneeuw; deze bevriest aan haar buitenste korst en wordt slechts gedeeltelijk in heete zomers aan de oppervlakte gesmolten. Deze bergen vertoonen daardoor in alle jaargetijden het heerlijkste schouwtooneel, inzonderheid wanneer bij zonsop- of ondergang het gansche land in de schaduw ligt en deze hooge en afgezonderde sneeuwkoppen, door de zonnestralen verguld en bepurperd, in onbeschrijfelijke majesteit prijken en als in gloed schijnen te staan, hetwelk men daarom het ,,gloeien der Alpen” heet. Wat de berg om zijn steile afhelling niet vermag vast te houden of wat de stormen er af waaien, vult de nabijgelegen valleiën, waarin zich des winters de sneeuw in groote hoeveelheid ophoopt. In minder gunstig of hooger gelegen dalen kan de zomer deze gevaarten niet overwinnen; de sneeuw blijft er eeuwig liggen en zoo ontstaat een gletscher (zie ald.), zeer onjuist somwijlen ijsberg geheeten. Het gletscherijs is doffer en heeft meer blazen dan dat der rivieren en meren; van boven is het ruw en hobbelig. De grootste plaag van Z. zijn de lawinen, sneeuwvallen, neerplofflngen van bergsneeuw in de dalen, die het reizen in de hooge bergpassen des voorjaars zeer gevaarlijk maken.

Veel verschrikkelijker, maar oneindig zeldzamer dan de voorbijgaande verwoestingen der lawinen, zijn de zoogenaamde bergstortingen of aardverschuivingen, die inzonderheid bij licht verweerende bergen, in welke harde en weeke gesteenten elkander laagsgewijs afwisselen, voorkomen. De vruchtbare bodem, die een berghelling bedekt, rust op een klei- of mergellaag, die door de vochtigheid voortdurend opgelost of weggespoeld wordt. Komen er dan buitengewoon sterke regens, dan maakt zich de gansche bovenste aardlaag, met bosschen en gebouwen, van haar glibberigen grondslag los, en schuift met toenemend, onweerstaanbaar geweld in het dal.

In weerwil van al de gevaren, waarmee het bereizen der hoogere gebergten gepaard gaat, zijn in Z. vele passen reeds sinds de oudste tijden in gebruik; doch eerst aan de 19de eeuw komt de eer toe van het aanleggen dier groote rij- en spoorwegen, welke naar Italië voeren. Als de hoogste pas van Europa, ofschoon alleen voor gemzenjagers geschikt, kan men den gletscherweg beschouwen, die ten n. van den Monte Rosa uit het Visp-dal oostwaarts voert en die 3600 meter hoog is.

De voornaamste rivieren van Z. zijn: de Rijn (die hier o. a. de Aare:, de Reuss, de Limmat en de Saane opneemt), de Rhóne, de Tessin en de Inn. De St. Gotthardgroep is de centrale waterscheiding des lands, waar de hoofdrivieren ontspringen, die zich van hier naar de vier hemelstreken begeven. Meren (in het geheel 1800 K.M.2): een deel van de Bodensee, meer van Genève, van Neufchatel, Bieler-, Murten-, Vierwoudsteden-, Züricher-, Brienzer-, Zuger-, Walen- en Luganermeer, meer van T'hun. Vele minerale bronnen: te St. Moriz, Pfafers, Ragaz, Schinznach, Leuk, Baden enz.

Het klimaat van Z. doorloopt alle trappen van de warm-gematigde tot de koude luchtstreek; op vele plaatsen vindt men de schrilste tegenstellingen vlak bij elkander. De warmste plaatsen liggen in het aan Italië grenzend gedeelte (gemiddelde jaartemperatuur 11—13° C.). Op de hoogvlakte is de gemidd. jaart. 7—10° C., in de Alpen op 2000 M. hoogte 0° C. Het klimaat van het Jura-gebergte is iets ruwer dan dat van de Alpenstreken op dezelfde hoogte. De heerschende winden zijn de zuidwester, de föhn (zie ald.) en de bise (noordoost). Regenhoeveelheid: op de hoogvlakte 0,8 tot 1,1 meter, in de Alpen tot 1,7 meter per jaar.

Z. is een gezond land, met weinig moeras; een ongunstige uitzondering maken eenige nauwe, diepe dalen, met een vochtig-warm klimaat. Het heuvelige Middelland heeft nog tamelijk uitgestrekte bosschen, meest bestaande uit eiken-, beuken-, dennenen lorkenboomen; het is het beste gedeelte van Z. voor den land- en den wijnbouw; in de laagstgelegen deelen van Tessin groeien vijgen, amandelen, sinaasappelen enz. In de lagere bergstreken van Alpen en Jura (tot 1200 M. hoogte) en in de hoogste gedeelten van het Middelland h ebben de naaldboomen en de bergweiden de overhand; vruchtboomen en rogge verdwijnen allengs, haver, gerst en aardappelen worden er nog overvloedig verbouwd. In het gebied der Voor-Alpen (tot circa 1800 M.) komen alleen nog naaldboomen voor; landbouw is hier bijna niet meer mogelijk. De hoogere Alpenstreken (tot 2600 M.) hebben alleen in Wallis en Grauwbunderland nog bosch, overigens niets dan Alpenweiden. Bijna de eenige houtige plant is hier de Alpenroos.

Hier leven de alpenhaas, de gems, de steenarend, de lammergier en eenige kruipende dieren. In de streken boven de sneeuwgrens (hooger dan 2600 M.), bepaalt de plantengroei zich tot steenbreek, gentiana en eenige bloemlooze planten, mossen, korstmossen en sneeuw-algen (roede sneeuw). De dieren die hier leven zijn de sneeuwkraai, het sneeuwhoen, de steenvink en de marmot.

Z. telde in 1850: 2.390.116; in 1880: 2,831.787; en in 1900: 3.315.443 inw., in laatstgenoemd jaar over de kantons verdeeld als aangegeven in de tabel op de volgende bladz.

Duitsch-Z. omvat het middengedeelte des lands, het noorden en het oosten; Fransch-Z. het westen, nl. de kantons Neufchatel, Waadt, Genève, Freiburg en deelen van aangrenzende kantons; Ital.-Z.: Tessin en de tot het gebied van de Po behoorende dalen van Grauwbunderland. De Duitsche Zwitsers zijn van afkomst Alamannen, de Fransche en Ital. Kelto-ronmnen. De bevolking van Grauwbunderland stamt af van de oude Rhaetiërs. De Fransche en Ital. Zwitsers zijn slank van lichaamsbouw, en hebben donkere oogen, zwart haar, een bruinachtige huidskleur; zij zijn zeer levendig en bewegelijk van aard; de Duitsche Zwitsers zijn blond, hebben blauwe oogen en zijn breeder en krachtiger van bouw. De loop der bevolking was in 1901: geboren 100.635 (827 buitenechtelijk), w. o. 3607 doodgeboorten; sterfgevallen excl. doodgeboorten 60.018; huwelijksvoltrekkingen: 25.379, echtscheidingen: 1027; emigratie: 3921 personen (waarvan 3520 naar de Vereenigde Staten).

Het eigenlijke hoofdmiddel van bestaan is in Z. de landbouw. Alleen echter de kantons Luzern, Solothurn, Schaffhausen en Freiburg brengen meer graan voort dan zij verbruiken. Men verbouwt vooral tarwe, haver, rogge, maïs, aardappelen, peulvruchten, hennep, vlas, tabak, wijn (opbrengst in 1901: 1.356.302 hectoliter, ter waarde van 31 millioen francs): de beste wijnen leveren Wallis, Waadt, en Neufchatel, verder Schaffhausen, Thurgau, Zürieh en het Rijndal van Grauwbunderland en St. Gallen. Op de hoogvlakte wordt overal ooft verbouwd,

GODSDIENST. MOEDERTAAL.

KANTONS. Oppervlakte in v.k. K.M. Inwoners Inw. per vk km2 Protestanten. Katholieken. Israëlieten.

Duitsch. Fransch. Italiaansch. Romaansch

Zürich 1.723,5

431.036 250
345.446
80.752
2.933
413.141
3.894
610
2.199

Bern 6.884,1

589.433 86
506.699
80.489
1.553
483.566
97.611
119
970

Luzern 1.500,8

146.519 98
12.085
134.020
319
143.337
747
64
167

Uri 1.076,0

19.700 18 773
18.924 1
18.685
24
38 6

Schwyz 908,5

55.385 61
1.836
53.537
9
53.835
296 87 59

Unterwalden ob

dem Wald 474,8

15.260 32 249
15.009
14.958
33 12 3

Unterwalden nid

dem Wald 290,5

13.070 45 185
12.883
12.748 23 9 5

Glarus 691,2

32.349 47
24.403
7.918 3
31.797
54
118 19

Zug 239,2

25.093 105 1.107
23.362
19
24.042
157 17 58

Freiburg 1.674,6

127.951 76
19.373
108.372
167
38.738
87.353 18
163

Solothurn 791,6

100.762 127
31.012
69.461
159
97.930
1.912 16 75

Bazel-Stad 35,8

112.227 3135
73.063
37.101
1.897
106.769
2.620
101
404

Bazel-Land 424,5

68.497 161
52.556
15.772
129
66.402
607 6 32

Schaffhausen 294,2

41.514 141
34.046
7.403
22
40.290
264 16 58

Appenzell-Ausserrhoden 260,8

55.281 212
49.797
5.418
31
54.579
77
559 34

Appenzell-Innerrhoden. 159,9

13.499 84 833
12.665
13.412
7
69 3

St. Gallen 2.019,0

250.285 124
99.114
150.412
556
243.359
70
5.300 464

Grauwbunderland 7.184,8

104.520 15
55.155
49.142
114
48.762
479
17.539
1.268

Aargau 1.404,1

206.498 147
114.176
91.039
990
203.071
819
2.415
150

Thurgau 1.029,3

113.221 110
77.210
35.824
113
110.845
332
1.867
100

Tessin 2.818,4

138.638 49
2.214
135.823
18
3.175
403
134.779 174

Waadt 3.252,0

281.379 87
242.781
37.010
1.076
24.372 243.463
10.665
2.785

Wallis 5.247,1

114.438 22 1.610
112.584
25
34.339
74.562
5.469 155

Neufchatel 807,8

126.279 156
107.404
17.618
1.020
17.629
104.551
8.664 401

Genève 277,9

132.609 477
62.400
67.162
1.119
13.343 109.741
7.345
2.091

Totaal 41.470,4

3.315.443 80 1.915.527 1.379.700 12.273
2.313.124
730.739
211.185
11.743