(duitsch Gotenburg of Gothenburg) hoofdstad van het leen Göteborg en Bohus van de zweedsche provincie Westergötland, ligt aan den zuidoever der Göta-elf, 5 km. boven haar zuidelijke monding in het Kattegat, onder 57° 42' N.B. en 11° 58'O.L.; gemiddelde jaartemperatuur + 7° C.; neerslag per jaar 774 millim.; inwoners: 1805: 12.490, 1840: 26.084, 1880: 76.401, 1900: 130.619. G. is na Stokholm de belangrijkste stad van Zweden; de vroegere vestingwerken zijn in 1807 geslecht.
De binnenstad, omgeven door de oude vestinggracht (die thans op marktdagen als haven dient voor kleinere vaartuigen), wordt doorsneden door tal van grachten en heeft eenigszins een oud-hollandsch voorkomen. De nieuwere wijken in het z. zijn geheel in modernen trant gebouwd. De vroegere voorsteden Haga (nagenoeg geheel uit houten huizen bestaande), Masthugget en Majorna zijn reeds ten volle met de stad versmolten. Het middelpunt van de stad is het marktplein, Gustaaf Adolfs Torg, met het standbeeld van Gustaaf Adolf, het raadhuis en de beurs. De hoofdstraten zijn Södra Hamngatan en Norra Hamngatan. G. heeft een dom (1815 voltooid) en verscheidene andere kerken, w.o. de in 1895 voltooide schoone r.-kath.
Oskar Frederikskerk; andere groote bouwwerken zijn het paleis van den commissaris des konings, in hetwelk in 1660 Karel X stierf, het tuighuis, het postkantoor, het vereenigingsgebouw der vrijmetselaars. Er is een plantentuin (Tradgards förening) met groot palmenhuis, een groot stadspark (Slottskogen), verder een beroepsbrandweer, waterleiding, gas- en electrische verlichting. G. heeft ook een private universiteit met philosophische faculteit en in 1900: 15 leeraren en 157 hoorders, verder een gymnasium (1648 geopend), een stedelijke bibliotheek (100.000 dln.), hoogere technische school (Chalmers’ instituut), een zeevaartkundige school, een handels-instituut enz,, een museum (sinds 1861) met aanzienlijke verzameling munten, zoölogische, archeologische en industrieele voorwerpen.G. behoort als handels- en fabrieksstad en wegens zijn ligging, vooral ook door zijn nagenoeg altijd ijsvrije, in 1894 uitgebreide haven, tot de voornaamste steden van noordelijk Europa, Er zijn katoenspinnerijen en -weverijen, ververijen, meubel-, papier-, sigaren- en suikerfabrieken, eindelijk bierbrouwerijen en scheepsbouw. Belangrijker nog is de handel; de waarde van den invoer bedroeg in 1898: 118.661.000, die v. d. uitvoer 83.534.000 kronen, of ongeveer V4 van den totaal-handel van Zweden; hoofdartikelen van uitvoer: ijzer, hout en houtwaren, versche en gezouten haring, papier, haver, boter, lucifers; van invoer: meststoffen, ijzer, katoen, tarwe, rogge, koffie, tarwemeel, roggemeel, machinerieën en gereedschappen, steenkool. Uit buitenlandsche havens kwamen in 1899: 2901 schepen, tezamen metende 1.226.634 registerton, te G. aan. De haven is tot 6 meter diep; twee groote ijsbrekers houden haar ook in de strengste winters open. G. onderhoudt geregelde stoomvaartdiensten op alle grootere steden van Zweden en op meerdere plaatsen in Noorwegen, Duitschland, Engeland, Frankrijk, Nederland, België enz.; spoorlijnen verbinden het met Stokholm, Helsingborg, Boras, Falun (478 km.) en Skara (129 km.).
Reeds Gustaaf Wasa erkende de groote beteekenis van een goede havenplaats in deze streken en zocht op velerlei wijze het plaatsje Nya Lödösa, later onder den naam Gamlestaden (oude stad) met het later ontstane G. vereenigd, in opkomst te brengen. Het tegenwoordige G. ontstond sinds 1619; reeds Gustaaf Adolf schonk het vele voorrechten en het ontwikkelde zich geleidelijk, in weerwil van herhaalde oorlogsrampen, tot een volkrijk centrum van handel en industrie.