Gepubliceerd op 23-02-2021

Georg kopp

betekenis & definitie

kardinaal en vorst-bisschop van Breslau, geb. 25 Juli 1837 te Duderstadt (provincie Hannover), was enkele jaren telegraafbeambte, bezocht 1858—61 de theoh-

philosophische inrichting te Hildesheim, ging 1861 naar het seminarie aldaar en werd 1862 priester gewijd. Nadat hij eenige jaren aan het weeshuis te Heneckenrode verbonden en kapelaan te Detfurth geweest was, werd hij 1865 assistent aan het generaal-vicariaat te Hildesheim, 1868 assessor van het vicariaat en 1871 door den paus tot notarius apostolicus benoemd, 1872 lid van het Domkapittel en vicaris-generaal. In 1881 tot bisschop van Fulda gewijd, bezat hij in zoo hooge mate het vertrouwen der regeering dat hij in 1884 in den pruisischen staatsraad, 1886 voor het leven in het pruisisch heerenhuis, 1890 in de commissie voor de werkliedenverzekering en 1891 in de commissie voor de herziening van het hooger onderwijs benoemd werd. Als lid van het heerenhuis trachtte hij bij voorkeur door herziening der Meiwetten de verstoorde betrekkingen tusschen de pruisische regeering en de r.-kath. kerk te herstellen; de vrucht dezer bemoeiingen waren de z.g. vredewetten van 21 Mei 1886 en 30 April 1887. In laatstgenoemd jaar werd hij door den paus, in overeenstemming met de pruisische regeering en met afwijzing van de voordracht van het domkapittel van Breslau, tot vorst-bisschop van Breslau benoemd; als zoodanig is hij ook lid van het oostenrijksch heerenhuis en van den oostenr.-silezischen landdag. In 1893 werd hij door Leo XIII kardinaal gecreëerd.

< >