manier van verlichting waarbij gasvormige brandstoffen als verlichtingsmiddeien worden gebezigd, verschilt van de overige verliehtingswijzen wezenlijk slechts door de plaats waar het gas bereid wordt; terwijl nl. in de brandende pit van petroleum enz. het lichtgas bijna terzelfdertijd bereid en verbrand wordt, blijft bij de G. het gas, dat op een andere plaats den die van verbruik bereid wordt, het gas langer onverbrand en in de geleidingen besloten. De bij de G. meest gebezigde gassen zijn steenkoolgas, houtgas, turfgas, watergas, gas uit petroleum en andere minerale oliën.
Steenkoolgas De steenkool bestaat uit koolstof, waterstof, zuurstof, een kleine hoeveelheid stikstof, aschbestanddeelen en een meer of minder groote hoeveelheid zwavelkies ; van de verschillende soorten van steenkool zijn de zg. hakkolen, ook gaskolen geheeten, voor de gasbereiding het meest geschikt: zij onderscheiden zich door een groot waterstofgehalte, terwijl zij bij verhitting week worden en opzwellen. De bereiding van lichtgas uit steenkool splitst zich in drie hoofdbewerkingen :
1) de bereiding van ruw lichtgas door destillatie van steenkool in retorten,
2) de verdichting van het grootste gedeelte der vloeibare destillatieprodueten in verdichtingstoestellen,
3) de zuivering van de gasvormige destillatie-producten ter verwijdering van alle bestanddeelen die op het lichtgevend vermogen van het gas een nadeeligen invloed kunnen uitoefenen of op andere wijze de deugdelijkheid van het gas kunnen doen verminderen.
1. Het ruwe lichtgas wordt bereid door droge destillatie van steenkolen : deze brandstof moet te dien einde tot gloeihitte verwarmd en intusschen zoo goed mogelijk voor de inwerking der lucht beschermd worden. De toestellen, waarin men in de gasfabrieken de steenkolen aan die bewerking onderwerpt, dragen den naam van retorten. De eerste retorten, die bij de fabrikage van lichtgas gebezigd zijn geworden, waren gietijzeren cylinders. Later zijn deze vervangen door retorten van gebakken klei, omdat het gietijzer bij de hooge temperatuur, waaraan het blootgesteld moest worden, te schielijk afsleet, en ook, omdat de van deze stof vervaardigde cylinders te kostbaar zijn. Meestal hebben deze toestellen zulke afmetingen, dat zij 100 kilogr. steenkolen bevatten kunnen ; zij worden echter niet verder dan voor de helft of drie vijfde gedeelte gevuld In Engeland maakt men sedert eenigen tijd gebruik van steenen retorten, die niet uit één stuk bestaan, maar verkregen worden door samenvoeging van verscheidene steenen of tegels, die gevormd zijn in overeenstemming met de gedaante, welke aan de retorten zal worden gegeven. Deze steenen zijn met vuurvaste klei aan elkander verbonden en worden dinasteenen genoemd. Zij bestaan zelven ook uit vuurvaste stoffen, n.l. uit zand (bijna zuivere kwartskorrels), dat fijngestampt, bevochtigd en met 1 percent kalk gemengd wordt; daarna perst men dit mengsel in den vorm van tegels, die gedroogd, gebakken en vervolgens tot retorten aaneengevoegd worden. Behalve retorten van gietijzer, dinasteenen en gebakken klei, gebruikt men ook retorten, die van plaatijzer aaneengeklonken zijn: zij hebben den vorm van bakkersovens en dus een vrij aanzienlijke breedte bij een vrij geringe hoogte; haar onderkant bestaat gewoonlijk uit een gegoten ijzeren plaat. Deze retorten liggen elk afzonderlijk in een oven en zijn met gebakken steenen bekleed. Het deksel, waarmede het open uiteinde van de retort gesloten is, wordt niet aan de retort zelve, maar aan een mondstuk of kop van gegoten ijzer bevestigd, dat met flenzen en schroeven aan de retort is vastgemaakt. Het mondstuk van de steenen retort is eveneens van gietijzer vervaardigd. De wand van de steenen retort is aan den rand verdikt, en in dit gedeelte zijn 6 of 8 ijzeren bouten ingestoken, welker uit den steen te voorschijn komende uiteinden van een schroefdraad voorzien zijn. Deze uiteinden worden door de openingen der flenzen van het ijzeren mondstuk heengestoken; daarop worden vervolgens schroefmoeren geplaatst; wanneer men deze moeren aandraait, zal de rand van het mondstuk tegen den rand van de retort aangeklemd zijn. De voegen tusschen de retort en het mondstuk worden dichtgesmeerd met een mengel van ijzervijlsel en gips, dat met een oplossing van salammoniak tot brij aangeroerd is. Aan het bovenst gedeelte van het mondstuk is een korte buis, die van boven van een flens voorzien is, vastgegoten, daaraan wordt een staande pijp of opvoerbuis verbonden, die de destillatieprodukten naar de voorlaag voert. Daar het mondstuk buiten den oven ligt, en dus veel minder spoedig verslijt, dan de in ’t vuur liggende retorten, wordt het, wanneer de retorten vernieuwd moeten worden, voortdurend op nieuw gebruikt; om die reden moeten de retorten altijd naar hetzelfde model vervaardigd zijn. De retorten worden, nadat zij van een mondstuk of retortenknop voorzien zijn, in horizontalen stand in den retortenoven of gasoven vastgemetseld; dit geschiedt zoo, dat de hals van de retort vrij blijft. Het aantal retorten, die in een en denzelfden oven liggen, bedraagt in de groote gasfabrieken 5 a, 7 ; er zijn echter ook ovens met 12 ;\ 13 retorten.
Het laden (of chargeeren) der retorten geschiedt meestal met behulp van een trogvormige sehup van plaatijzer, die even lang is als de retort, welke gevuld moet worden, en die de geheele hoeveelheid kolen bevat, welke de retort voor één lading behoeft. Zoodra de retort gesloten is, begint meestal onmiddellijk een hevige gasontwikkeling, die langzamerhand zwakker wordt en na verloop van 4 a 5 uur zoo zwak is, dat men de destillatie doet ophouden. Te dien einde opent men het deksel van de retort en steekt onmiddellijk de nu ontsnappende gassen aan, om te voorkomen, dat zij zich met lucht vermengen en een ontploffing teweegbrengen. De cokes, die in de retort overgebleven en gewoonlijk tot één samenhangende massa aaneengebakken zijn, wmrden met behulp van een haakvormig ijzeren toestel er uit verwijderd, en. terwijl zij nog gloeien, onmiddellijk als brandstof onder de retorten gebezigd, of wel (en dit is meesttijds het geval) in ijzeren karren opgezameld, naar een binnenplaats of naar een andere daartoe bestemde ruimte vervoerd en met water gebluscht. Onmiddellijk na het ledigen wordt de retort opnieuw gevuld. Nooit worden de retorten van den oven tegelijkertijd gevuld, zoodat de gasontwikkeling steeds voortduurt. Voor het verhitten der retorten worden in den regel cokes gebezigd. Men schat de hoeveelheid brandstof, die daartoe benoodigd is, op ongeveer het derde gedeelte van de cokes, die in de retorten verkregen worden. Wanneer in plaats van steenkool .bogheadkool voor de gasfabrikage gebezigd wordt, blijven er in de retorten geen cokes, doch slechts een koolstof houdende asch over. — De gasovens zijn van een voorlaag voorzien. Dit is een lange, wijde buis, die in den regel boven het voorste gedeelte van den gasoven gelegen is en door de opvoerbuizen, stijgbuizen of staande pijpen met de retorten in verband staat. Door de gedeeltelijk horizontale zadelpijpen zijn de verticaal geplaatste opvoerbuizen aan de voorlaag verbonden. De opvoerbuizen hebben een middellijn van 12 a 18 centimeter en zijn in de nabijheid van het voorste uiteinde van de retort met het mondstuk van deze verbonden. De voorlaag heeft een middellijn van 30 a 60 centimeter en is van gegoten ijzer vervaardigd of van plaatijzer samengeklonken. Gewoonlijk dient dezelfde voorlaag voor alle gasovens; zelden is elke gasoven met een afzonderlijke voorlaag voorzien. De voorlaag is cirkel- of -vormig van doorsnede; zij dient om de vluchtige producten der droge destillatie, die uit de retorten ontwijken, op te nemen en tevens om de retorten van elkander en van de overige toestellen af te sluiten, zoodat de gassen, die in de voorlaag niet verdicht werden, wel uit de retorten naar de af koelhuizen en naar de zuiveringstoestellen kunnen gaan, om zich later in den gashouder te verzamelen, doch niet een omgekeerden weg kunnen volgen. Te dien einde wordt de voorlaag bij het begin van de bewerking tot op een zekere hoogte met water gevuld, welke vloeistof na verloop van korten tijd vervangen is door het teer en het teerwater, dat door bekoeling uit de destillatieproducten wordt afgescheiden. Opdat de voorlaag niet al te sterk met vloeistoffen aangevuld worde, is daaraan een hevelvormue afvoerbuis aangebracht, en dit op zulk een hoogte, dat liet niveau van de vloeistoffen (teer en teerwater) nimmer hooger komt dan even boven de uitmonding der pijpen. Deze afvoerbuis komt in vorm en richting overeen met die, welke dient om de vloeistoffen, die zich in de condensatoren verdichten en in den vergaarbak verzamelen, naar den put af te voeren. De stoffen, die zich in de voorlaag verzamelen, worden afgetapt in den teerput. De sintels of onverbrande stukjes cokes, die door den rooster heenvallea, worden afgekoeld door de waterlaag, waarmede de bodem van het aschgat bedekt is. De rookgangen van de verschillende ovens vereenigen zich tot één grooten schoorsteen, waardoor de verbrandingsprodueten ontwijken. In de nabijheid is in den rookgang een schuif aanwezig, waardoor de trekking geregeld kan worden.
2. De destillatieproducten, die bij de gewone temperatuur vloeibaar zijn, worden niet alle in de voorlaag verdicht. Het gasmengsel, dat uit de voorlaag ontwijkt, bestaat hoofdzakelijk uit zuiver lichtgas, water- en teerdampen; door de waterdampen worden bovendien ammoniakzouten (cyaanainmonium, ammoniumcarbonaat, zwavelammonium enz.) medegevoerd. Het gasmengsel gaat in de eerste plaats door een afvoerbuis uit de voorlaag in de af koelhuizen of condensatoren; in deze buizen moeten de teer- en waterdampen in drupvormig vloeibaren toestand achterblijven. Deze dampen kunnen op verschillende wijzen tot vloeistoffen verdicht worden, o. a. door temperatuurverlaging, waarbij men ’t gasmengsel langs afgekoelde vaste lichamen laat gaan, of waarbij men het door koude vloeistoffen laat strijken. Het condenseeren van deze dampen kan men ook bewerken door het gasmengsel gedurende langen tijd te laten verblijven in een van buiten afgekoeld buizenstelsel. Oorspronkelijk werden die buizen door water afgekoeld, waarbij men op een dergelijke wujze te werk ging, als bij het verdichten van de brandewijn- en spiritusdampen in de kooktoestellen der branderijen. Tegenwoordig worden de buizen van buiten met lucht, in plaats van water, afgekoeld. Men laat daartoe het gasmengsel een langen weg afleggen door een stelsel van gegoten ijzeren buizen. Daar het gegoten ijzer de warmte goed geleidt, geven de gasvormige stoffen hare warmte aan de lucht af. De met de gassen gemengde water- en teerdampen worden daardoor in vloeistoffen veranderd. De condensator, die thans veel in gebruik is, bestaat uit een reeks van verticale buizen, die van boven door boogvormige buizen met elkander verbonden zijn en met haar onderste geopende uiteinde op een langwerpig vierzijdigen bak staan. Deze bak is van gegoten ijzer vervaardigd en in de richting der lengte van een middelschot voorzien en daardoor in twee afdeelingen gescheiden, die zelve weder door tusschenschotten in de richting der breedte in vakken verdeeld zijn. Elk vak is van een verticale aanvoerbuis en van een verticale afvoerbuis voorzien. De tusschenschotten gaan niet geheel tot op den bodem door; de vloeistof, welke dient om de verschillende vakken van elkander af te scheiden, kan zich dus vrijelijk door den geheelen bak bewegen. In dezen bak verzamelen zich het gaswater en het teer. De scrubber of cokes-condensator, die, om een vollediger condensatie te verkrijgen, dikwijls te gelijk met den buizencondensator gebruikt wordt, verschilt van dezen o. a. hierdoor, dat het gas in onmiddellijke aanraking met de atkoelende vloeistof wordt gebracht. Het grondbeginsel van den scrubber is, het gas in een niet al te groote ruimte met de grootst mogelijke afgekoelde oppervlakte in aanraking te brengen. Het toestel bestaat uit ijzeren cyiinders, die uit aaneengeklonken stukken plaatijzer zijn samengeste'd en gevuld zijn met stukjes cokes, die door naar beneden druppelend water vochtig gehouden worden. In plaats van ijzeren cyiinders bezigt men dikwijls tonnen — o. a. in de Engelsche gasfabrieken, — terwijl de stukjes cokes daarin vaak vervangen worden door steenen of grove krullen, of ook door kleine takkenbosjes en soms ook wel door draineerbuizen. De scrubber, die ook wel wasscher wordt genoemd, omdat het gas daarin werkelijk gewasschen wordt, moet dienen om aan ruw lichtgas, vóórdat het in het zuiveringstoestel aankomt, reeds een gedeelte van de daarin voorkomende zwavelwaterstof en zwavelammonium te ontnemen : bovendien echter ook om de afscheiding der teerdeeltjes, die werktuigelijk door den gasstroom meegevoerd worden, te voltooien. De exhaustor of aspirator is een werktuig, dat tussehen den condensator en het zuiveringstoestel ingevoegd is en ten doel heeft de drukking van het gas in de retorten — die, naar men veronderstelt, de voornaamste reden is van de gedeeltelijke ontleding van het gas en van liet afzetten van kool tegen de binnenste oppervlakte der retorten — te verminderen, en zoodoende het ontsnappen van het gas door de poriën en spleten der retorten tegen te werken. Vooral sedert men begonnen is steenen retorten — die in gaven toestand reeds niet volkomen ondoordringbaar zijn voor het gas en waarin bovendien zeer licht barsten ontstaan, waardoor bij een hoogere drukking groote hoeveelheden gas ontwijken zouden — te gebruiken, zijn de exhaustoren in de gasfabrieken ingevoerd geworden. Een andere reden daarvoor was, dat men tot de overtuiging kwam, hoe belangrijk het is voor de gasproduktie en voor de kwaliteit van het gas, dat de vluchtige produkten der droge destillatie van steenkolen zoo spoedig mogelijk uit de retorten verwijderd en daardoor buiten het bereik van de gloeiende wanden dier toestellen gebracht worden. — De oudste, niet meer gebruikelijke soort van exhaustor bestaat uit een ten deele cylindervormigen bak, waarin zich een scheprad met vier schoepen bevindt, dat voor meer dan drievierde gedeelte van zijn hoogte onder water staat; de vier schoepen zijn gebogen in tien vorm van een kromme lijn, die men ontwikkelingslijn van den cirkel noemt. Als het rad in de richting van de kromming der schoepen omgedraaid wordt, daalt het gas, dat in het bovenste gedeelte van den toestel tussehen twee schoepen wordt opgenomen, langzamerhand tot aan het middelpunt van het rad naar beneden en ontwijkt van daar door twee zijdelings aangebrachte openingen. Het verschil in wmterstand tusschen de eene en de andere zijde van het toestel geeft de drukking aan, die door het toestel wordt opgeheven.
Tegenwoordig wordt dikwijls gebruik gemaakt van de klokken-exhaustoren, die in werkelijkheid niets anders zijn dan hydraulische luchtpompen. De klokken-exhaustor bestaat uit twee aan een balans bevestigde, ijzeren klokken, die met gasleidingsbuizen in gemeenschap staan en die door de afwisselend cirkelboogvormige beweging van de uiteinden der balans op- en neer bewogen worden, zoodat er een zuigen perstoestel met waterafsluiting door wordt gevormd. — De door Anderson uitgevonden zuiger-exhaustor komt, door de wijze waarop hij werkt, overeen met het cylindervormig zuiger-blaaswerktuig, dat dikwijls voor het inblazen van lucht in hoogovens wordt gebezigd; hij wordt door een stoommachine in beweging gebracht. — Het zooeven gezegde is ook toepasselijk op den exhaustor van G. liuhn, die door zijn inrichting op een dubbelwerkende pomp gelijkt; bij het op-ennedergaan van den zuiger begeeft het gas, dat in de retorten gevormd werd, zich door de voorlaag, door de condensatoren, door den scrubber en door de met kleppen bedekte openingen van den exhaustor heen. Het wordt vervolgens door andere openingen van het genoemd werktuig naar de zuiveringstoestellen geperst. Wanneer het opzuigend vermogen van den exhaustor gelijk is aan de gasproductie der retorten, komt de werking van het toestel overeen met die van een gewone pomp. Wanneer echter de hoeveelheid gas, die door de retorten geleverd wordt, grooter is dan die, welke door den exhaustor kan worden weggestuwd, zullen de kleppen der openingen, waardoor het gas in de pompbuis wordt toegelaten, en die waardoor het daaruit ontwijkt, door de in de retorten heerschende drukking, zoolang onafhankelijk van de beweging des zuigers geopend worden, totdat de drukking weer tot het normale peil gedaald is 3) Door den exhaustor wordt bet gas vervolgens uit de condensatoren en uit den scrubber naar het zuiveringstoestel overgebracht. In dit toestel wordt het gas bevrijd van zwavelwaterstof, koolzuur en verschillende ammoniumverbindingen, en ook van de basen (aminen), die de ammoniumverbindingen in het ongezuiverd lichtgas vergezellen, als aniline, iridoline en dergelijke. Een deel dezer verontreinigingen worden het gas in den condensator en in den scrubber op mechanische wijze ontnomen; het deel dat zich aan de werking van de afkoeling en van het water in den scrubber heeft weten te onttrekken, moet in zuiveringstoestellen langs scheikundigen weg uit het gas worden verwijderd. Als middel om het lichtgas langs scheikundigen weg te zuiveren, heeft men van den beginne af gebruik gemaakt van gebluschte kalk (calciumbydroxyd), in den vorm van kalkmelk of in weinig bevochtigden toestand. De zuivering langs den drogen weg is het meest in gebruik. Daartoe gebruikt men droog of slechts een weinig bevochtigd kalkhydraat. Het eenigszins bevochtigd kalkhydraat is het verkieselijkst, wijl het gas daardoor beter gezuiverd wordt, zonder dat zijn drukking aanmerkelijk vermindert. Om de kalk, die door het blusschen poedervormig is geworden, losser te doen worden, opdat het gas er gemakkelijk doorheen kan gaan, vermengt men ze met haksel, zaagsel, uitgetrokken run enz.; zoodanige mengsels zijn zoo luchtig, dat men ze bij lagen van 15—20 centimeter op de zeefvormig doorboorde platen van den kalkreiniger kan uitspreiden, zonder daardoor den doorgang van bet gas op eenigszins belangrijke wijze te bemoeilijken. Wanneer vijf lagen van deze stof in een kalkreiniger zijn aangebracht, zal het gas, om er doorheen te kunnen gaan, slechts een drukking behoeven, die overeenkomt met die van een waterkolom van 3 centim. hoogte. De gaskalk worut als mestmidde], tot het aanleggen van wegen, en in de leerlooierij tot het ontharen der huiden gebruikt. De ondervinding heeft echter geleerd, dat het lichtgas door kalk alleen niet op een voldoende wijze gezuiverd kan worden. De zwavelwaterstof en het koolzuur worden wel door de kalk opgenomen, maar de ammonia blijft in het gas aanwezig. Men heeft zich dus genoodzaakt gezien nog andere zuiveringsmiddelen aan te wenden. Daartoe heeft men gebruik gemaakt van verschillende metaalverbindingen, als ijzervitriool, mangaanchloruur, ijzeroxydhydraat; deze reinigingsmassa’s nemen tegelijkertijd uit het tras cyaan op, onder vorming van berlijnsch blauw, waardoor ze tot een belangrijke grondstof voor het bereiden dezer verfstof worden. De verwijdering der in het lichtgas vervatte naphtaline, hetwelk zich tot dusver veelvuldig in de geleidingen uitscheidde en dikwijls verstoppingen deed ontstaan, bewerkstelligt men in den nieuwsten tijd door het ruwgas met kokende steenkoolteerolie te wasschen, waarbij het naphtaline opgelost wordt.
Het aldus gezuiverde lichtgas wordt ten slotte in groote gasmeters gemeten en daarop naar den gashouder, ook wel gazometer genoemd, geleid, die niet slechts als vergaarbak voor het gezuiverd lichtgas dient, maar ook op het daarin aanwezige gas een gelijkmatige drukking moet uitoefenen en zoodoende maken, dat het gas op een gelijkmatige wijze bij de verbruikers uit de branders ontwijkt, zoodat er een gelijkmatige vlam ontstaat. De gashouder bestaat uit drie deelen, nl. den waterbak of gasput, een cylindervormigen, waterdichten put met loodrechte wanden, die het tot afsluiting dienende water bevat, verder de klok of eigenlijken gashouder, die door een geleiding, nevens den put aangebracht, in het water op en neer kan bewogen worden, zonder van den loodrechten stand af te wijken, en eindelijk de beide gasleidingsbuizen, van -welke de eene tot aanvoer, de andere tot afvoer van het gas dient. De gasput bestaat tegenwoordig nagenoeg overal uit metselwerk; voor den bodem bezigt men gebakken steenen, die op een laag klei rusten en met cement aaneengehecht worden. De gasklokken worden gemaakt van aaneengeklonken stukken plaatijzer, de klinknaden zijn met teer dichtgemaakt en de geheele oppervlakte van de klokken met teer bestreken. Men heeft de hoogte der zij wanden van de gasklokken trachten te vermeerderen door ze uit een zeker getal in elkander passende buizen saam te stellen, die men evenals een verrekijker ofeen telescoop in- en uitschuiven kan; deze z.g.telescoopgazometers bieden het gas een gruotere ruimte aan, zonder dat er voor het vullen van de klok een gasput van groote diepte noodig is. Onder de gasklok monden twee gasleidingsbuizen, van welke de eene het gas aanvoert, terwijl het door de andere in het buizennet wordt geleid. Een schaal aan eiken gashouder aangebracht, geeft de hoogte van het deksel boven den waterspiegel in de klok en alzoo ook de daarin voorhanden hoeveelheid gas aan. De inhoud der gashouders is zeer verschillend; meestal worden zij zoo groot gebouwd dat zij 70 % van het maximum van dagelijksch verbruik kunnen bevatten. De grootste gashouder te Londen houdt 240 000 kubieke meter gas, is viervoudig getelescopeerd en heeft een gasputdoorsnee van 77!/2 meter; de klok is 55 meter hoog. Het vullen v/d gashouder geschiedt als volgt. Wanneer de afvoerbuis v/d gashouder gesloten is, en er gas binnenstroomt door de aanvoerbuis, hoopt het zich op tusschen het gewelfd deksel en den waterspiegel; daardoor wordt op het water binnen in de klok een zekere drukking uitgeoefend, die tengevolge heeft, dat de vloeistof in den gasput buiten de klok naar boven rijst. Als het water in de ringvormige ruimte, die tusschen den gashouder en den wand van den gasput overblijft, zulk een hoogte heeft bereikt, dat de drukking van de waterkolom evenwicht maakt met het gewicht van de in ’t water geplaatste klok, zal deze laatste naar boven stijgen en met gas gevuld worden, wanneer de aanvoer van gas voortduurt. Het vullen van de klok wordt voortgezet, totdat zij zoo hoog gestegen is, dat haar benedenrand nog slechts 20 centimeter van den waterspiegel verwijderd is. Als de afvoerbuis geopend wordt, nadat de klok gevuld is, zinkt deze in den gasput naar beneden, met een snelheid, geëvenredigd aan die, waarmede het gas door de afvoerbuis wegstroomt, totdat zij op den bodem van den gasput rust. De drukking, die het gas bezit in de buizen, welke het naar de branders voeren, wordt bepaald door het gewicht van de klok.
Het in de gasfabrieken bereide en gezuiverde lichtgas bevat als lichtgevende bestanddeelen benzol, aethyleen en propyleen, als verdunnende bestanddeelen: waterstof, methaan (moerasgas), kooloxyd, stikstof, en als verontreinigende bestanddeelen koolteer benevens sporen van zwavelkoolstof. De verhoudingen dezer bestanddeelen vindt men langs den weg der analyse (gas-analyse).
De veranderingen, die in de samenstelling van het gasmengsel plaats hebben, wanneer het, na uit de retorten ontweken te zijn, door de voorlaag, de condensatoren, den scrubber en door het zuiveringstoestel heengaat, totdat het eindelijk uit den gashouder door de buizen aan de verbruikers wordt toegevoerd, kunnen door de volgende tabel verduidelijkt worden. Zij is opgemaakt naar aanleiding van een reeks van proeven, die door Firie te Breslau genomen zijn. Het onderzochte gas was steenkolengas. De scheikundige samenstelling van dat gas werd bepaald
a) nadat het uit de afkoelbuizen kwam,
b) nadat het den cokescondensator doorloopen had,
c) na doorgang door het waschtoestel,
d) bij het verlaten van de zuiveringsmassa (stelsel Laming), en eindelijk
e) na volledige zuivering van het gas.
a b c d e Waterstof 37,97 37,97 37,97 37 97 37,97 Moerasgas 39,78 38 81 38,48 40,29 39,37 Kooloxyde 7,21 7,15 7,11 3,93 3,97 Zware koolwaterstoffen 4,19 4,66 4,46 4,66 4,29 Stikstof 4,81 4,99 6,89 7,86 9,99 Zuurstof 0,31 0,47 0,15 0,48 0,61 Koolzuur 3,72 3,87 3,39 3,33 0,41 Zwavelwaterstof 1,06 1,47 0,56 0,36 — Ammonia 0,95 0,54 — — — Een kubieke meter lichtgas weegt 0,5196 kilogram, wat met een specifiek gewicht van 0,4 overeenkomt. Het specifiek gewicht vindt men met behulp v/d gasweger. De koolstof der lichtgevende bestanddeelen van het lichtgas wordt door de warmte, die zich ontwikkelt bij de verbranding van het waterstof en het moerasgas, in de vlam zelf uitgescheiden en aan het gloeien en lichten gebracht. De betrekkelijk geringe lichtsterkte van het door de gasfabrieken geleverde gas kan behalve door de lampconstructie ook door carbureeren worden verhoogd; sinds de invoering van het gasgloeilicht worden weinig pogingen meer in het werk gesteld om gas vanhooge lichtsterkte te produceeren, wijl bij deze verlichtingswijze het gas nog slechts als verhittingsmiddel van het de lichtsterkte bepalende gloeilichaam dienst doet en aangetoond is dat de lichtsterkte dezer gloeilichamen niet wezenlijk afneemt wanneer de lichtsterkte van het gas geringer wordt. Voert men een gasvlam zooveel lucht toe dat de in de vlam vrijwordende koolstof onmiddellijk weer verbrandt dan vermindert het lichtgevend en vermeerdert' het warmtegevend vermogen der vlam,, die een blauwe kleur aanneemt; deze vlam wordt om haar hooge temperatuur gebezigd in gastoestellen, gaskachels en dergelijke, waarbij warmte-ontwikkeling de hoofdzaak is. Het lichtgas verbrandt zonder eenigerlei vast residu achter te laten, volkomen tot koolzuur en waterdamp; 1 kubieke m. lichtgas ontwikkelt V^kub. m. koolzuur en ruim één kub. m. waterdamp. Het lichtgas werkt door zijn gehalte aan kooloxyd bij inademing in grootere hoeveelheid verstikkend. Kenmerkend is zijn eigenaardige, onaangename, intensieve geur, waardoor het ook bij de kleinste hoeveelheid zijn aanwezigheid onmiddellijk verraadt.
Verbruik Het gas, dat zich in den gashouder opgehoopt heeft, wordt door buizen naar de verbruikers gevoerd; de drukking die de voortbeweging van het gas door het buizennet tengevolge heeft, wordt teweeggebracht door den gashouder zelf. Van de hoegrootheid dezer drukking, van de hoeveelheid gas die in een bepaalden tijd door de buizen op een bepaalden afstand moet worden gevoerd, van het soortelijk gewicht van het gas en van de afwijkingen van de horizontale richting, die in de buizen voorkomen, hangt de middellijn af, die de buizen hebben moeten, opdat de beweging van het gas door de wrijving langs de wanden der buizen niet vertraagd worde Uit een al te sterken weerstand zou nl. voortvloeien, dat de drukking van het gas op een bepaalden afstand van den gashouder zoo sterk verminderd zou zijn, dat de vlam niet meer de verlangde grootte bereikte. De wijdste buizen van het net hebben 1 meter, de nauwste 0,075 meter doorsnee. De geleidingsbuizen, die onder de straatsteenen gelegen zijn (hoofdbuis), worden van gegoten ijzer vervaardigd en zijn op een diepte van 6 a 10 decimeter onder de oppervlakte van den bodem geplaatst, zoodat zij gevrijwaard liggen voor de inwerking van de vorst'. De vertakkingen, die naar de huizen gaan, zijn meestal sterke smeedijzeren buizen. De geleidingsbuizen van gegoten ijzer zijn aan haar eene uiteinde verwijd (mondstuk, hals of kop); in dat verwijd uiteinde wordt het uiteinde van de volgende buis gestoken. De smeedijzeren buizen worden aan elkander verbonden door een wijd buisje, dat over de uiteinden der beide tegen elkander liggende buizen heengesehoven is en mof wordt geheeten. Op plaatsen, waar een zijtak uit een buisleiding moet voorkomen, worden twee buizen met elkander verbonden door een mof, die met een korte, in loodrechte richting daaraan bevestigde buis voorzien is, het Tstuk. Op het kruispunt van twee straten zijn in de hoofdbuis twee op deze wijze vertakte buizen ingevoegd. De buizen worden, nadat men ze een voor een onderzocht heeft, om te weten of zij gasdicht zijn, met teer bestreken en daarna gasdicht met elkander verbonden, door de ruimte, die tussehen de beide over elkander geschoven uiteinden overblijft met een doelmatig mastiek te vullen. Hoe zorgvuldig het dichten van de buisleiding ook plaats gehad heeft, toch is een verlies van gas door lekkage niet te vermijden. Dit verlies bedraagt in sommige gasfabrieken niet minder dan 15 a 20 percent. Zelfs wanneer de buizen goed en met zorg aan elkander verbonden zijn, gaat er per jaar 5 a 7 percent door lekkage verloren. De hoofdbuizen moeten zoo wijd zijn, als mogelijk is, omdat door een geringen weerstand, dien het gas in wijde buizen ondervindt, de afscheiding van naphtaline en vloeibare koolwaterstoffen verminderd wordt. Om de vloeistoffen (water en vloeibare koolwaterstoffen), die zich in de gasleidingsbuizen uit het gas afscheiden, uit die buizen te kunnen verwijderen, zijn daarin, op de diepst | liggende punten, zoogenaamd zakken of siphons aangebracht. De gasleidingsbuis in de huizen zijn van smeedijzer of lood vervaardigd. De looden gasbuizen worden tegenwoordig het meest gebruikt; zij hebben dit vóór, dat men ze door ’t persen in alle lengte verkrijgen kan; bovendien kunnen zij zeer gemakkeiijk in alle richtingen gebogen en aaneengevoegd worden; haar laag smeltpunt is echter een bezwaar. De buizen van tin, geelkoper en roodkoper zijn te duur. Aan het gebruik van de beide laatstgenoemde soorten zijn nog andere bezwaren verbonden. De geelkoperen buizen worden nl. vervaardigd van een reep geelkoperblik,' die om een houten of metalen kern wordt rondgebogen en welker beide randen vervolgens aan elkander gesoldeerd worden. De aldus vervaardigde buis wordt daarna op de gewone wijze uitgetrokken en heeft derhalve altijd een soldeernaad. Langs dien naad barsten zij licht open en geven dan aanleiding tot een gevaarlijke lekkage. De roodkoperen buizen worden aoor het gas zeer sterk aangetast, vooral wanneer het niet op een zeer zorgvuldige wijze van ammoniumverbindingen en ammonia bevrijd werd; waarschijnlijk ontstaat in dat geval salpeterigzuur. In de hoofdbuis is, op de plaats waar zij uit den gashouder te voorschijn komt, een kraan aangebracht, die het uitstroomen van het gas uit den gashouder verhindert, zoodra dit noodig is, b.v. wanneer de gashouder gevuld moet worden. In plaats van deze kraan, is het beter gebleken een zoogenaamde hydraulische schuif te bezigen. Deze is nagenoeg als een gashouder ingericht; het bovenste gedeelte van de metalen klok is door een verticaal tusschenschot in twee helften verdeeld ; de klok is in een met water ge’vulden bak geplaatst; boven den waterspiegel monden de aanvoerbuis en de afvoerbuis uit. Door de klok te doen dalen wordt de gemeenschap tusschen deze beide buizen afgesloten. De regulateur van de drukking van ’t gas heeft ten doel den toevoer van 't gas aan de verbruikers te regelen. Zij bestaat in hoofdzaak uit een klok, welke op die van een gashouder gelijkt en in een waterbak is geplaatst, boven welks waterspiegel een afvoerbuis en een aanvoerbuis uitmonden. De laatstgenoemde is bedekt met een metalen schijf, met een cirkelvormige opening er in. In die buis hangt een metalen kegel, die aan ’t middelpunt van het deksel van de klok is opgehangen, en welks punt naar boven is gericht. Als de drukking toeneemt, zal de klok rijzen en wordt de opening van de aanvoerbuis vernauwd ; bij vermindering der drukking heeft het tegenovergestelde plaats.
Oorspronkelijk werd de som, die door den gasverbruiker aan den fabrikant moest worden betaald, afhankelijk gesteld van het aantal gasvlammen, die door hem gebezigd werden. Spoedig echter heeft men deze wijze van bepaling der gasconsumptie vervangen door een billijker middel om de rekening van den verbruiker op te maken. Ook nu nog is dit middel in gebruik en wordt daartoe het volume van het afgeleverd gas in kubiekvoeten of kubiekmeters bepaald. Voor dit doel dienen de gasmeters. Deze toestellen kunnen tot twee groepen worden gebracht, al naar men daarbij al of niet gebruik maakt van water of van een andere vloeistof, welke dient om het reeds gemeten gas af te scheiden van dat, hetwelk nog gemeten moeten worden: natte meters en droge meters.
De meeste droge gasmeters zijn te vergelijken met lederen blaasbalgen of met cilindervormige blaaswerktuigen; op vele plaatsen waar zij oorspronkelijk gebezigd werden, zijn zij weder in onbruik geraakt, omdat dé veerkrachtige wanden van deze toestellen en de scharnieren, die daarin voorkomen, licht de vereischte bewegelijkheid verliezen. Van de natte gasmeters zijn die met een ronddraaiende trommel de meest verbreide: deze gasmeter bestaat uit een onbewegelijken, cylindervormigen, ijzeren, met water gevulden bak, waarin een trommel gevonden wordt, die aan den eenen kant door een gewelfd deksel is opgesloten, vier kamers bevat en aan een as bevestigd is, die door haar een ronddraaiende beweging verkrijgt. Deze beweging is een gevolg van de drukking van het gas en van het daardoor veroorzaakt verschil in stand van het in de kamers dringende water. De gasmeter is een apparaat die bij de afnemers van lichtgas aan den ingang van de woning, dus nog vóór de eerste vlam, in de leiding wordt ingeschakeld. Het gas komt in den meter door de afvoerbuis of de inlaat en valt dan in de eerste kamer. De in kamers verdeelde blikken trommel wordt door het doorstroomend gas zoo rondgedraaid, dat elke omdraaiing met een bepaalde hoeveelheid gas overeenkomt; het totaal aantal ronddraaiingen en derhalve de hoeveelheid verbruikt gas kan van een wijzerplaat worden afgelezen. Om het bevriezen van de watervulling ’s winters te vermijden vervangt men het water dikwijls door glycerine of een oplossing van chloormagnesium. Nooit kunnen twee kamers van de trommel zich gelijktijdig met gas vullen of zich gelijktijdig ledigen; steeds zal het gas in de eene kamer binnenstroomen, terwijl het uit de naastbijgelegen kamer wegstroomt; de doorgang van het gas wordt derhalve, bij behoorlijken waterstand, nimmer verhinderd, terwijl het eveneens onmogelijk is dat het gas ongemeten naar de branders wordt gevoerd. De waterspiegel moet steeds op dezelfde hoogte gehouden wmrden. Als er te veel water in den meter is zou een te geringe hoeveelheid gas bij elke omwenteling van de trommel in de afvoerbuis overgaan; in het tegenovergesteld geval zou er te veel gas worden doorgelaten; in het eerste geval zou de leverancier te veel gas in rekening brengen, in het tw’eede te weinig. De wijze waarop het aantal kubieke meters dat door den meter heengaat door deze wordt aangegeven is als volgt. De vier afdeelingen van de ronddraaiende trommel hebben tezamen een van te voren nauwkeurig bepaalden inhoud. Aan het uiteinde van de as van de trommel is een schroef zonder einde aanwezig, die bij elke omwenteling van de trommel één tand van een rad wegdrukt. Wanneer nu de gezamenlijke inhoud der kamers b.s kub. meter en het bedoelde rad 40 tanden heeft, zullen er 5 kubieke meters gas door de trommel heen moeten gaan, om het rad eenmaal te doen ronddraaien. De as van dit rad brengt door middel van een schroef zonder einde een stelsel van tandraderen in beweging, dat door een kastje is omgeven; de cijfers die daardoor aangewezen worden, op behoorlijke wijze nevens elkander geplaatst, vormen een getal, dat het aantal kubieke meters gas aangeeft dat door den meter heengegaan is. Het raderwerk is op zoodanige wijze ingericht, dat het eerste cijferblad eenheden van inhoudsmaat, het tweede tientallen, het derde honderdtallen enz. aangeeft: wanneer de wijzers b.v. de cijfers 4, 2, 4, 1 en 7 aanwijzen, zijn er 42,417 kubieke meters gas door den meter heengegaan. Het verschil tusschen deze aanwijzing en die op een ander tijdstip geeft de hoeveelheid gas aan, die in dat tusschenliggend tijdperk verbruikt is. Wanneer de hoofdkraan van de gasleiding van een huis geopend is, zal het gas in den meter aankomen; wanneer echter de kranen van de branders gesloten zijn, zal de trommel rustig blijven liggen; zoodra deze laatste echter geopend worden en er gas uitstroomt, begint de trommel te draaien en geeft het wijzerwerk de hoeveelheid doorgelaten gas aan. De afmetingen der gasmeters verschillen naar het aantal branders, waarvoor zij bestemd zijn.
De branders, waardoor het gas uitstroomt om de vlam te vormen, zijn van ijzer, porcelein of speksteen vervaardigd; naar den vorm van de vlam onderscheidt men straalbranders en platbranders. Bij de eerste stroomt het gas door één of drie rijen loodrecht geplaatste, fijne openingen en geeft een ronde vlam, een vorm die voor het lichtgevend vermogen het onvoordeeligst is, omdat een groot deel van de ontstaande vaste koolwaterstoffen, wegens het gebrek aan zuurstof in het midden van de vlam, niet tot gloeihitte verwarmd worden. Door de platbranders ontstaat een platte vlam, omdat het gas door een nauwe spleet uitstroomt (b.v. bij den spleetbrander, zie onder), óf omdat het gas door twee in den brander voorkomende gaten, die een hoek met elkander vormen, ontwijkt (bij den tvveegaats- of Manchester-branders, zie onder). De ééngaatsbvander bestaat uit een korten, hollen cylinder, die van boven gesloten is met een dekplaat, die van één fijne opening is voorzien. Het onderste uiteinde van dien cylinder is kegelvormig afgedraaid of van een schroefdraad voorzien; daardoor wordt de brander aan de gasbuis bevestigd: de drieguutsbrander is op dezelfde wijze ingericht als de vorige, met dit verschil, dat in de dekplaat drie openingen geboord zijn, die onderling een driehoek vormen, óf op één lijn nevens elkander staan; de sjdeetbrumler is aan zijn knopvormig uiteinde voorzien van een insnijding, die met een zaag gemaakt is. De vlam is plat, hare breedte is grooter dan hare hoogte. Deze brander wordt dikwijls voor straatverlichting gebruikt. Wegens den vorm van de daardoor ontstane vlam noemt men hem ook wel rleenmiisbmnder. Als twee spleetbranders op zulk een wijze ten opzichte van elkander hellen, dat hunne vlammen in elkander doordringen en één enkele vlam vormen, heeft men een tireciingbrunder; deze geeft meer licht, dan de beide afzonderlijke branders, waaruit hij bestaat, gezamenlijk ontwikkelen kunnen; de iwmehester-, tweegaatsof dichsliuirtbrander heeft, op de plaats, waar de spleet van den vleermuisbrander voorkomt, twee openingen, die een hoek van 90ü met elkander maken; de beide gasstralen, die daaruit ontwijken, platten elkander af en vereenigen zich tot één platten vorm, die niet in hetzelfde vak gelegen is als de beide openingen, maar in één vlak, dat met het door hen bepaalde een rechten hoek vormt. De hanespoorbrander, die thans niet meer in gebruik is, heeft een afgerond knopvormig uiteinde, waarin 3 a 5 openingen zijn geboord, die zoover van elkander verwijderd zijn, dat daardoor 3 ii 5 van elkander gescheiden vlammen ontstaan; bij den Argand’schen brander. die vooral voor de verlichting van kamers geschikt is, bestaat de vlam uit een cirkelvormige reeks van kleine vlammen van ronde doorsnede, die elk uit een afzonderlijke opening te voorschijn komen. De eigenlijke brander is een holle krans, die aan de bovenzijde van fijne openingen voorzien is. Door de opening, die aan het benedenst uiteinde van den brander voorkomt, en door de cylindervormige ruimte, die in de as van den brander gelegen is, stroomt lucht toe, waardoor de verbranding vollediger w'ordt. dan het geval zou zijn, indien de zuurstof alleen met den buitenkant van de vlam in aanraking komen kon. De Dwmusbmnder komt in hoofdzaak met die van Argand overeen, alleen vervangt een cirkelvormige spleet de cirkelvormige reeks van fijne openingen.
Tot de overige stoffen die lichtgas leveren behooren in de eerste plaats petroleum en andere minerale oliën. De bereiding van petroleumgas geschiedt hetzij door omzetting van de petroleum in stoffen, die bij de gewmne temperatuur gasvormig zijn, of door vermenging van het op deze wijze verkregen product met watergas. Vroeger werd het petroleumgas bereid door de petroleum met gloeiende ijzeren platen of gloeiende baksteenen in aanraking te brengen, en het verkregen product te vermengen met het gasmengsel, dat door de wmrking van waterdamp op gloeiende kolen ontstaat; het gas werd daarna met zoutzuur gewasschen en ging vervolgens door een aantal zuiveringstoestellen heen, zoodat het zuiver reukeloos in den gazometer aankwam. Tegenwoordig bezigt men ter ontleding der petroleum een ijzeren retort, die op een rooster is geplaatst, en aan wier ■deksel een holle, met cokes of houtskool gevulde cylinder bevestigd is, die in de retort hangt. In de ruimte die tusschen den cylinder en den wand van de retort overblijft, is een blikken plaat aangebracht, die slangvormig gebogen is en den cylinder omgeeft. Door het deksel van de retort gaan twee buizen heen; door de eene w'ordt ruwe petroleum, door de andere wrater aangevoerd. De eerstgenoemde buis is verbonden met de blikken plaat, die een schroefvormig gewonden gang of goot om den cylinder vormt, welke in het bovenste gedeelte van den cylinder uitmondt. De aanvoerbuis voor het w'ater gaat door dien gang heen en mondt in het onderste gedeelte van den cvlinder uit. De petroleum wordt ontleed terwijl zij door dien gang naar beneden vloeit: het water verdampt in de buis en wordt door de gloeiende kolen ontleed. Een derde buis voert het gasmengsel uit het bocenste gedeelte van de retort af naar een zuiveringstoestel. Als de petroleum door sterke verhitting in een voor verlichting bruikbaar mengsel van brandbare gassen (zonder vermenging met watergas) wordt veranderd, levert 1 metriek centenaar amerikaansche petroleum 80—90 kubieke meter lichtgas. Volgens de methode-Hirzel bereidt men het petroleum-lichtgas uit de minst vloeibare deelen en restanten, bij het raffineeren van de petroleum verkregen, of uit de petroleum zelf. Hirzel’s toestel tot fabrikage van petroleumgas wordt veelvuldig gebruikt in groote inrichtingen, hospitalen, kazernes enz. die hun eigen gas bereiden. Het hiermede verkregen gas overtreft in lichtgevend vermogen alle andere gassoorten. 20 kubieke meter petroleumgas staan in waarde gelijk met 100 kubieke meter steenkoolgas. Het petroleumgas heeft een soortelijk gewicht van 0,69, is vrij van zwavel en ammonia, en bestaat hoofdzakelijk uit acetyleen De posidoniën-lei van de liaslagen nabij Reuttlingen in Württemberg levert bij droge destillatie ongeveer 3% teer, waaruit door destillatie schieferolie wordt afgescheiden; daar dit product een betrekkeiijk groote hoeveelheid zwavel bevat, is het weinig geschikt om in lampen gebrand te worden; het is daarentegen een zeer uitmuntende grondstof voor de gasbereiding; 1 metriek centenaar schieferolie levert ruim 36 kubieke meter gas. Reissig vond bij de analyse van het Reuttlinger schieferoliegas de volgende bestanddeelen : zware koolwaterstoffen 25,3%, moerasgas 64,8, kooloxyde 6,65 waterstofgas 3,05 koolzuur 0,2 % benevens sporen van zuurstof en stikstof. Proefnemingen hebben bewezen, dat het lichtgevend vermogen van het schieferoliegas 2 h S'/s maal grooter is dan dat van het steenkoolgas.
Ook uit hout laat zich een brandbaar gas ontwikkelen. Wanneer hout tot een temperatuur van 150° verhit wordt, beginnen zich reeds producten van de droge destillatie te vormen, terwijl voor de ontleding van steenkool een veel hoogere warmtegraad vereischtwmrdt. De bij de gewmne temperatuur gasvormig zijnde stoffen die bij deze bewerking ontstaan, ontwikkelen echter bij verbranding zeer w’einig licht. Voor het bereiden van lichtgas uit hout is een sterkere verhitting noodig, waarbij door ontleding van de bestanddeelen van het houtteer stoffen worden gevormd, die bij de gewone temperatuur gasvonnig zijn en een groot lichtgevend vermogen bezitten. Reeds in 1790 hield de fransche ingenieur Lebon zich met onderzoekingen aangaande het bereiden van lichtgas uit hout bezig, waartoe hij zijn zg. thermolamp construeerde : dit licht- en warmtegevend toestel geraakte echter spoedig in onbruik, vooral na het weinig later m gebruik komen van het steenkoolgas : de oorzaak van het geringe succes van Lebon’s uitvinding moet zoowel gezocht wmrden in de omslachtige bewerkingen als in het geringe lichtgevend vermogen van het daardoor gevormd gasmengsel, dat hoofdzakelijk uit kooloxyde en moerasgas bestaat. In 1849 hervatte Pettenkofer te Munchen de onderzoekingen betreffende de fabrikage van lichtgas uit hout; hij kwam tot het besluit dat de gassen, die zich ontwikkelen bij de temperatuur waarbij het hout verkoolt, voor de verlichting onbruikbaar zijn, doch dat men, wanneer men doorgaat de uit het hout gevormde verbindingen te verhitten, daarentegen een ruime hoeveelheid lichtgevend glas verkrijgt. Door ontleding van de bestanddeelen van houtteer vormen zich zeer vele zware koolwaterstoffen, zoodat het houtgas daarvan zelfs meer bevat dan het steenkoolgas. De verkoling van het hout bij de houtgasbereiding heeft plaats in retorten, die den vorm hebben van gewone gasretorten. Naast deze toestellen bevindt zich de generator, een ruimte waarin de destillatieproducten van het hout in lichtgas omgezet worden. De soort van hout is van ondergeschikt belang en oefent weinig invloed uit op de hoeveelheid en de kwaliteit van het gas dat daaruit gestookt wordt; 50 a 60 kilogram hout leveren ongeveer 16 kubieke meter gas en 10 kilogr. houtskool; het gezuiverd houtgas bevat een groote hoeveelheid koolzuur. Wat de fabrikage v/h. houtgas in het groot betreft, volsta hier het volgende. Het ais grondstof dienende hout, meest sparren- en dennenhout, wordt in een droogkamer, die achter den retortoven is aangebracht, en waarin het 24 uur wordt gelaten, van zijn hygroscopisch water bevrijd; in den bodem van deze kamer bevindt zich nl. een kanaal, waardoor de verbrandingsproducten van de brandstof, die onder de retorten wordt verstookt, heengaan, vóórdat zij door den schoorsteen ontwijken. De retort wordt met 50 a 60 kilogr hout geladen en gesloten. Na verloop van D/c uur is de destillatie afgeloopen: men heeft dan, nadat het koolzuur door kalk verwijderd is geworden, ongeveer 16 kubieke meter gas verkregen. Op vele plaatsen, waar de houtgasfabrikage ingevoerd is, acht men het sedert •eenigen tijd verkieselijk om te gelijk met het hout een zekere hoeveelheid sehotsehe bogheadkool of boheemsche bladerige kool te destilleeren. Het houtteer (2 percent van het gewicht van het gedroogd hout) en de houtazijn (100 d. hout leveren 0.5 a 0.75 d. droge azijnzure kalk) worden ten nutte gemaakt, zoo .goed als de plaatselijke omstandigheden zulks veroorloven. Het eerstgenoemd bijproduct wordt in eenige gasfabrieken, waar men er geen voordeeliger gebruik van wTeet te maken, als brandstof onder de retorten gebezigd.
Turfgas Als men turf aan de droge distillatie onderwerpt, verkrijgt men, evenals bij ’t destilleeren van steenkool en hout, een waterachtig destillaat, teer en kool (turfkool). Het turfgas wordt in dezelfde toestellen bereid als voor de houtgasfabrikatie dienen. Gemiddeld levert één metriek centenaar turf 19 kubieke meters gas. De gasontwikkeling heeft in ’t eerst, evenals bij ’t destilleeren van hout, schielijk plaats : zij neemt echter op een meer gelijkmatige en minder plotselinge wijze af. Uit de onderzoekingen van Reissig is gebleken, dat men uit turf een uitmuntende soort van lichtgas kan verkrijgen. Gezuiverd turfgas, dat door hem onderzocht werd, had de volgende samenstelling : zware koolwaterstoffen 9.52, licht koohvaterstofgas 42 65, waterstofgas 27.50, kooloxyde 20.33 Uo, benevens sporen van koolzuur en zwavelwaterstof.
Watergas De bereidingswijze van het watergas is in hoofdzaak als volgt: Men laat waterdamp strijken door retorten van ijzer of van klei, die met gloeiende houtskool of met gloeiende cokes gevuld zijn. Het wmter wordt door de gloeiende kool ontleed : dientengevolge ontstaat een gasmengsel, dat uit waterstof, kooloxyde, koolzuur en een kleine hoeveelheid moerasgas bestaat: het gas wordt met kalk van koolzuur bevrijd en bestaat dan in hoofdzaak uit kooloxyde en waterstof, een mengsel dat met een zeer weinig lichtende vlam verbrandt, die men versterkt door aan het gasmengsel dampen van verbindingen met groot koolstofgehalte toe te voegen.