duitsch wijsgeer, geb. 27 Jan. 1775 te Leonberg in Wurttemberg, studeerde te Tübingen in de theologie en de philosophie en te Leipzig in de natuurwetenschappen en werd 1798 prof. te Jena, waar hij nevens Fichte en later in nauwe relatie met Hegel een buiten gewone letterkundige werkzaamheid niit\\ikknlK hu verschillende philosoph. tijdschriften stichtte. Zijn niets ontziende scherpte bracht hem evenwel herhaaldelijk in conflict en 1803 nam hij een benoeming te Würzburg aan; 1806 werd hij tot secretaris-generaal der academie van beeldende kunsten te München benoemd, 1827 tot professor der philosophie aldaar en 1841 naar Berlijn beroepen als lid der academie; hij overl. 20 Aug. 1854 te Ragaz.
Zijn werken werden na zijn dood door zijn zoon verzameld en in 2 afdeelingen (14 dln., Stuttg. 1856 —61) uitgegeven.