fransch componist, geb. 17 Jan. 1734 te Vergnies in Henegouwen, was koorknaap te Antwerpen, ging in 1751 naar Parijs, werd dirigent van de privaatkapel van den pachter-generaal La Papelinière, en componeerde in 1754 de eerste symphonie in nieuweren zin die Frankrijk heeft aan te wijzen. Eenige jaren later trad hij als muziek-directeur in dienst van den prins van Conti.
Na eenige kwartetten en het beroemd geworden requiem* (1760) te hebben geschreven begon hij in 1764 met de operette Le faux lord voor het tooneel te werken. Op genoemd werk volgden: Les pêcheurs (1766), Toinon et Toinette, Sabinus (1774), Hylas et Sylvie, La reprise de Toulon enz. In 1770 richtte hij het „Concert des amateurs” op, voor welk gezelschap hij twee symphonieën componeerde, terwijl hij het overigens door zijn bemoeiingen tot het eigenlijk uitgangspunt van de toenemende volkomenheid van het fransche orkestspel maakte. In 1773 aanvaardde hij de directie over de Concerts spirituels. In 1784 kreeg hij de leiding van de nieuwopgerichte en geheel naar zijn plannen en voorschriften georganiseerde Ecole de chant et de déclamation, het eerste spoor van de latere conservatoriums. Tijdens de revolutie was hij belast met het schrijven van hymnen en liederen voor de nationale feesten; onder deze zijn de bekendste: Chant du 14 Juillet, Hymne à l’Etre suprême, Hymne à la Liberté, Hymne à l’Egalité, Hymne patriotique, Serment républicain.
Terzelfder tijd schreef hij twee groote intermèdes voor de Opéra: VOffrande à la Liberté (1792) en le Triomphe de la République ou le Camp de Grandpré (1793). In 1815 een pensioen verkregen hebbende vestigde hij zich te Passy, waar hij 16 Febr. 1829 overleed. .