maleisch Pekan of Pekando, chineesch Thai-wan (naar de vroegere hoofdstad). Eiland in de Chineesche zee, op korten afstand van de zuidoostkust van China, door de straat van Fu-kien van het vasteland gescheiden, strekt zich uit van 25° 18 tot 21° 53' 30" noorderbreedte, is 395 km. lang, 123 km. breed, en beslaat een oppervlakte van 34.753 Q km.
F. is zeer bergachtig; het Niitakayama, een gebergte dat van de noordoostspits (kaap Pitaoe) tot aan de zuidkaap (Garampi) loopt, vormt de centrale keten en bevat den hoogsten berg van het Japansche rijk (MountMorrison of Niitakayama, 4145 meter hoog); ten w. v/d gebergte, dat in hoofdzaak de waterscheiding vormt, loopt in gelijke hoofdrichting een tweede keten, het Ivalegebergte, hetwelk in den Tokoe-san een hoogte van 2830 meter bereikt; langs de oostkust strekt zich een derde parallelketen uit, het Taitogebergte, tot 1550 m. hoog. In het westen breidt zich een uitgestrekte vlakte uit. Bij de geringe breedte van het eiland zijn de rivieren van geringe ontwikkeling en wegens haar sterk verval, klippen en ondiepten op twee na onbevaarbaar : de meeste hebben het karakter van bergstroomen. De westkust is rijker geleed en minder arm aan bochten en ankerplaatsen dan de oostkust. Het hooggebergte bestaat hoofdzake.ijk uit oude Schiefers en kristallijne kalkgesteenten, die in het westen en oosten met tertiaire vormingen bedekt zijn : koraaldieren hebben belangrijk meegewerkt aan den opbouw der zuidspits: hunne riffen worden op vele plaatsen door tuf doorbrok en. F. bevat vele vulkanen, solfataren en beete zwavelbronnen; aardbevingen komen veelvuldig voor. In 1896 werd de MountMorrison voor de eerste maal beklommen, waarbij het niet-vulkanisch karakter van dezen berg werd geconstateerd. De flora van F. bevat tal van tropische elementen ; de wouden zijn rijk aan houtsoorten voor den scheeps- en woningbouw en bevatten de moederplant van het agallochehout, benevens kamferboomen en allerlei specerijplanten; vele kultuurplanten zijn uit China ingevoerd De fauna omvat ten eerste 31 zoogdiersoorten, waarvan echter slechts 11 inheemsch zijn; de overigen zijn zuid-chineesche en indische vormen; onder deze zoogdieren vindt men vliegende honden en andere vleermuissoorten, een aap (Inuus speciosus), mollen, eekhoorntjes, grisons (Galictis), zwijnen, herten, muntjakherten. Tot heden werden op F. 144 vogelsoorten aangetroffen, waarvan 110 ook het naburig vasteland bewonen, terwijl de overigen slechts verscheidenheden zijn van indische of zuidchineesche soorten. Wat het klimaat betreft worden eerst sinds 1897 door Japansche geleerden in een vijftal meteorologische stations regelmatige waarnemingen gedaan; de koudste maand is Februari, de warmste Juli; de moussons houden de lucht zeer vochtig en warm; vele streken zijn zeer ongezond, vooral in het n.; de omgeving van de havenplaats Kilung had in 1898 een regenval van 5238 millimeter.
De tegenwoordige bevolking van F. bestaat voor het overgroote meerendeei uit chineezen, sinds de 15e eeuw uit Fu-kien en uit NoordChina naar hier verhuisd; de eersten heetten Hoklo, de tweeden Hakka. Denoordoostelijke bergstreken herbergen een ethnographisch zelfstandig menschenras, Tsjhi-hoan, d i ruwe barbaren, geheeten. Het overig deel der bevolking behoort tot de maleisch-polynesische groep, men onderscheidt daaronder de Lamsi-hoan in het z., die uitsluitend maleisch spreken, de half-beschaafde Sek-hoan, d. i. geciviliseerde barbaren, die zich ophouden in de voorbergen rondom het hooggebergte, en meest chineesch spreken, en eindelijk de Pepo-hoan, d. i. barbaren der vlakte, die het westelijk vlakland bewonen en onder welke het chineesch de hoofdtaal is. F. had einde 1900 een bevolking van 2.729.965 zielen (zonder de wilde inboorlingen van het centrale hooggebergte), nl 1 486.168 inann. en 1.243 797 vrouwen; hieronder werden 32.120 Japaneezen geteld. F., vroeger een deel der chineesche prov. Fu-kien, vormde sinds 1885 een zelfstandige provincie van China : vroeger was Thai-wan-foo l.ooldstad; in 1895 werd het nieuw-gestichte Thai-pe-foe tot hoofdstad verheven De Japanee/.en, aan wie Fonnosa in 1895 werd afgestaan, verdeelden het eiland in 8 (met de Pescadores of Pong-hu in 9) districten en stelden het onder een gouverneur-generaal. F heelt 8 steden met meer dan 10.000 inw.; de hoofdstad telt omstreeks 118(100 inw. '
De bekende deelen van het land zijn uitermate vruchtbaar; in de laaglanden komt de rijst tweemaal per jaar tot rijpheid ; aan de heuvelen en hoogten van het binnenland geeft de theestruik tot zevenmaal ’s jaars een nieuwe pluk; het eiland brengt overigens aanzienlijke hoeveelheden aardnoten, ooft (vooral i/h z.), hennep, zout, zwavel (3 a 400.000 kgr. p. jaar), sesam, tabak en suikerriet voort; de bodem bevat hier en daar steenkool, vooral tusschen Kilung en Tam-soei. alsmede petroleum. De verkeersmiddelen zijn nog ontoereikend; aan spoorwegen bestaan de lijnen Thai-pe-foe—Ki-lung, Thai-pe-foe—Tok-tsjam en Thai-wan—Takaoe; het telegraafnet (in 1900 : 367 km. lang) breidt zich snel uit. De voor vreemdelingen openstaande havens zijn Thai-wan-foe en Ta-kaoe in het z., Tam-soei en Ki-lung in het n., en sinds 1897 en 1899 nog enkele andere. Het scheepvaartverkeer op de havens van F. bedroeg in 1898: 4328 aankomende (waaronder circa 200 stooinbooten) en 4182 uitgaande schepen, resp. metende 232.819 en 281.197 ton. De uitvoer (voornamelijk thee, suiker, rijst en kamfer) bedroeg in 1898 : 12,8, in 1899: 11,1, de invoer (voornamelijk katoenen en linnen kleedingstukken en opium) 10,9 en 14,3 millioen yen. In 1897, twee jaar na de inbezitneming door Japan, was de opbrengst aan belastingen en monopolies 6l millioen, in 1900 reeds 13 mill. yen; de handel in kamfer, zout en opium en de spoorwegen zijn door den Staat in eigen beheer genomen en zijn een der voornaamste bronnen van inkomst. Aan het einde van 1900 had F. aan Japan, aan weermiddelen, vestiging van zijn bestuur, openbare werken enz., in het geheel 100 millioen yen gekost. Over het geheel leggen de Japaneezen weinig neiging aan den dag om naar F. te emigreeren. Het eiland staat tot Japan in de verhouding van een onderhoorigheid en was einde 1901 nog niet ten volle onder de japansche grondwet gesteld; de gouverneur-generaal is tevens opperbevelhebber van de landmacht: hij wordt bijgestaan door een bureau van burgerlijk bestuur en door vier onder-gouverneurs: het eiland heeft een afzonderlijk budget, een eigen, sterk van het Japansche stelsel afwijkende rechtspleging, enz. Onmiddellijk na de occupatie begon de japansche regeering het opiummisbruik, op het eiland tot ontzettende hoogte geklommen, te bestrijden: slechts geneeskundige adviezen en de onmogelijkheid om den smokkelhandel te verhinderen, beletten haar den invoer van dit bedwelmingsmiddel evenals in de overige japansche staten geheel te verbieden; zij nam echter de bewerking en den verkoop ervan in eigen beheer en stelde vergunning tot het gebruiken van een zekere dosis afhankelijk van geneeskundige sanctie, zoodat thans officieel alleen opium geleverd wordt op voorschrift van een geneesheer. ;
Geschiedenis De oudste bewoners van F. waren van maleischen oorsprong en de westkust werd het eerst bevolkt Omstreeks 1622 verschafte : de zeevaarder Bontekoe (zie ald.) den Nederlandefs, die zich reeds op de naburige Pesoadores of Visschers-eilanden gevestigd hadden, vasten voet op Formosa, dat van nu af als een nederl. kolonie werd aangemerkt en weldra het middelpunt v/d nederl. handel op China, Japan, de Soenda-eilanden en de Philippijnen werd; in 1624 werd te Tai-wan-foe het fort Zeelandia gebouwd. In 4652 deed de chinees Fa-yet aan het hoofd van een leger van 16.000 man een aanslag op genoemd fort, doch werd door de bezetting van Zeelandia, bestaande uit 120 Nederlanders en 2000 tot het christendom overgegane inboorlingen, teruggeslagen, waarbij (volgens Valentijn, Formosa, dl. IV) Fa-yet zelf sneuvelde en zijn leger voor de helft werd vernietigd. In 1661 sloeg de chineesche vrijbuiter Coxinga het beleg voor Zeelandia, waar toenmaals Frederik Coyet bevelhebber was: de predikant Antonie Hamuroek, een dergenen die niet tijdig de sterkte hadden kunnen bereiken, en tegelijk met zijn echtgenoote en twee zijner kinderen in handen der belegeraars gevallen, werd door Coxinga naar het fort gezonden om dit op te eischen, onder bedreiging met foltering en dood van hemzelven en zijn gezin ingeval hij een weigerend antwoord bracht of niet binnen een bepaalden tijd zou zijn teruggekeerd ; Hambroek beloofde op eerewoord te zullen terugkeeren en begaf zich naar het fort, spoorde de belegerden aan in den tegenstand te volharden, en keerde, in weerwil van de raadgevingen en smeekingen van de bezetting, waaronder zich ook zijn twee andere kinderen, twee meisjes, bevonden, naar het kamp der belegeraars terug, waar hij op 5 Juli met tal van andere krijgsgevangenen, waaronder zijn zoon, ter dood werd gebracht. Nadat van vijf schepen, tot ontzet der vesting afgezonden, één door de Chineezen genomen, een ander in brand gestoken was, en de rest niets kon uitvoeren, besloot Coyet met de belegeraars in onderhandeling te treden: hij bedong vrijen aftocht voor de geheele bezetting en scheepte zich in Jan. 1662, na een beleg van 9 maanden door een leger van 25.000 man, op de drie overgebleven schepen naar Java in, waar hij, door vijanden belasterd, door den Raad van Indië naar Ay, een der Banda-eilanden, verbannen werd. In 1664 deed de Oost-Indische Compagnie een poging om Formosa te herwinnen en zond Balthasar Borth met een vloot van 16 schepen derwaarts om het eiland op Coxinga te heroveren : deze poging mislukte echter volkomen en Formosa, dat gedurende de eerstvolgende kwarteeuw in de macht der vrijbuiters bleef, bleek voor goed voor de Nederlanders verloren. Ook de pogingen der Spanjaarden en der Japanners om F. tot een kolonie te maken hadden geen blijvend gevolg. De stroomen landverhuizers, v/d naburige chineesche provinciën naar hier overgestoken, drongen intusschen de oude bewoners naar de gebergten der binnenlanden en langen tijd voerden de verschillende elementen een verwoeden krijg om den voorrang, vooral toen de Chineezen ook in de woudrijke bergstreken, rijk aan tal van kostbare producten, doordrongen. Nadat in 1871 de bemanning van een aan de oostkust vergaan japansch schip door den stam der Boetan grootendeels was vermoord geworden, zond de japansche regeering, daar China genoegdoening weigerde, troepen naar het eiland (April 1874) ; de te wapen geloopen inlandsche bevolking werd verslagen en het eiland bezet : aan de door China geëischte ontruiming werd geen gevolg gegeven en slechts door bemiddeling v/d engelschen gezant Parke werd een chineesch-japanschen oorlog voorkomen. 31 Oct. 1874 werd bepaald dat Japan het eiland ontruimen en China aan Japan 500.000 taels oorlogskosten betalen zou. In den fransch-chineeschen oorlog bemachtigden de Franschen onder Courbet op 4 Oct. 1884 de stad Kilung; zij leden echter vier dagen later bij Tam-soei een zware nederlaag en een blokkade van het geheele eiland leidde tot niets; bij den vrede (Juni 1885) trokken zij zich geheel van F. terug. Bij het vredesverdrag van Simonoseki tusschen China en Japan (1895) werd F. aan Japan afgestaan ; onmiddellijk na de afkondiging kwam de bevolking in opstand en de voormalige chineesche gouverneur verklaarde het eiland tot een republiek; op het einde des jaars was de opstand echter met wapengeweld onderdrukt. Intusschen vordert de pacificatie niet dan uiterst langzaam.
Nieuwste literatuur: Imbault-Huart, L'üe Formose. Histoire et description (Par. 1898), Kirchhoff, Die Insel F. (in „Petermanns Mitteilungen, dl. 41, Gotha 1895), Clark, Forniosa (Sjang-hai 1896), Mc. Kay, From far F. The Island, its people and missions (2de druk Edinb. en Lond.1896), Ogawa, Geogr. beschrijving van F. en de omgelegen eilanden (japansch, Tokio 1896) , Perkins, Foreign Office. Report on F. (Lond. 1896), Johnston, China and F. (Lond. 1897) , Riess, Geschichte der Insel F. (in de „Mitteilungen der deutschen Gesellschaft für Natur-und Völkerkunde Ostasiens in Tokio”, 1897) , Wirth, Geschichte F.s bis Anfang 1898 (Bonn 1898), Pickering, Pioneering in F. (Lond. 1898) , Fischer, Streifziige durch F. (Berl. 1899), Yamasaki, Unsere geogr. Kenntnisse von der Insel Tai-wan, (met kaart: 1: 1000 000, in „Petermanns Mitteilungen”, Gotha 1900).— Kaarten: de Villard, Karte der Insel F. (Sjanghai, 1895), Map of the island of F.. 1:200000 (14 bladen, 1900), Map of F., 1:40 000 (6 bladen, reductie der vorige, Tokio 1901).