Een der Kleine Soenda-eilanden, ten zuiden van Celebes, in het westen door straat Molo van Rindja enz. en ten o. door de Flores-straat van Solor en Sabrao gescheiden, gelegen tusschen 119° 44' — 123° 7' O.L. v. Gr. en tusschen 8° 5' — 9° 1' Z.B., heeft volgens een ambtelijke berekening van 1894 een oppervlakte van 15.174 km2 en telt naar schatting circa 250.000 inw. Aan de westkust dringt de zee op verschillende punten tamelijk diep het land in (Aligatorbaai, Badjakbaai); de geheele kust is hier bezet met eilandjes (West-eiland, Zadel-eiland, Rindja, vroeger als met F. samenhangend beschouwd); zij wordt beschreven als hier steil in zee afdalend, op andere punten terrasvormig oploopend; de noordkust, die eveneens tal van baaien en inhammen (golf van Terang, golf van Bari, baai van Reo, Gomonbaai, golf van Mauwari, baai van Geliting) is, tenminste wat de westhelft (tot ongeveer ter hoogte van Reo) betreft, met een boschrijken heuvelketen bezet, waarachter zich nog meerdere zacht oploopende ketens verheffen; het overig deel der noordkust is nog zeer onvolledig bekend, over het geheel schijnen hier kale, zandige kustvlakten met steile, berg-ofheuvelachtige stranden af te wisselen; de voornaamste der eilanden die de noordkust begeleiden zijn: Longso, beoosten de baai van Terang, Poeloe Paloweh of Roesa Radja, tegenover de Mauwari-baai, Linquette, ten n.o. van het vorige, Groot-Bastaard en Klein-Bastaard, n.o. van de baai van Geliting, West- en OostDoffereilanden, door een rif onderling verbonden; de straat die F. van genoemde eilanden scheidt, gemiddeld 2 km. breed, wordt gewoonlijk Bastaardstraat geheeten. De oostkust bevat twee diepe insnijdingen; nl. de baai van Okka en die van Konga; de eerste wordt ingesloten door hooge bergen (Ilimandri, Leworoh, Kabalelo), de tweede wordt begrensd door een lage kustvlakte, door tal van riviertjes doorsneden. De zuidkust is tot aan het schiereiland, dat de golf van Flores oostwaarts begrenst, steil en nergens belangrijk ingesneden; hier en daar springen gebergten tot aan de kust vooruit; het reeds genoemde schiereiland bevat meerdere altijd rookende vulkanen; de golf van Flores, de grootste insnijding van het geheele eiland, bevat het eiland Endeh, concentratiepunt van het verkeer; het overig deel der zuidkust bevat nog tal van baaien en monden van kleine riviertjes, en is ten deele bergachtig, overigens nog zeer onvolledig bekend. Ten aanzien van de algemeene gesteldheid, orographische structuur en den geologischen bouw van F. is nog zoo goed als niets in bizonderheden bekend : over het geheel schijnt het eiland bezet met gebergten, die hier en daar vruchtbare plateaux insluiten, en op vele punten vulkanisch zijn. Van de rivieren van F. zijn slechts van eenige de mondingen en een grooter of kleiner gedeelte van haar benedenloop eenigermate bekend ; de voorn. zijn de Bari, de Reo, de Potto, de Maumeri, de Konga, die aan de noord- en oostkust, en de Leleh, de Ramo, de Borro enz., die aan de zuidkust uitmonden. Het klimaat, over het geheel veranderlijk, vooral aan de kusten, komt volgens Meerburg in de westhelft overeen met het gewone klimaat van het Indische bergland; lange perioden van droogte zijn hier onbekend; overigens kent men in bizonderheden evenmin de luchtgesteldheid als den regenval of den gang der moesons; de temperatuur wordt door sommige schrijvers tusschen 25 en 27° C. gesteld.
F. behoort voor ⅓ (westelijk deel) tot de bondgenootschappelijke landen van het gouvernement Celebes en overigens (Midden- en Oost-Flores) tot de afdeeling Larantoeka en onderhoorigheden van de residentie Timor en onderhoorigheden (zie Timor); de grens tusschen beide gedeelten loopt van Potta aan de noordkust tot aan de monding van de Ramo de zuidkust; alleen in het tot Timor behoorende gedeelte zijn europeesche ambtenaren gevestigd, nl. een civiel gezaghebber, die Larantoeka, en een onder deze gesteld posthouder, die Maumeri tot standplaats heeft; hun bestuur strekt zich aan de noordkust tot Potta en aan de zuidkust tot kaap Paga uit; de zuidkust van genoemde kaap tot aan de grens van Manggarai staat onder toezicht van den te Am boegaga (Endeh) ge vestigden posthouder, die onder den gezaghebber te Soemba staat; deze regeling werd getroffen met het oog op het handelsverkeer tusschen Soemba en Endeh. De staatjes van het westelijk gedeelte, dat den naam van Manggarai draagt, staan onder erkende suzereiniteit van den sultan van Bima op Soemba, dat onder het gouvernement Celebes ressorteert. Zuid-Flores of Endeh (zie ald.) bevat de landschappen of staatjes Endeh, Ndona, Ndatoe-koö, Keo, Roka, Langa, Woroare, Orokaro en Olibari. Het n.-oostelijk kustgebied staat onder bestuur van den radja van Adomra; de radja van Larantoeka maakt aanspraak op de staattjes van het overig deel van Oost-Flores, alsmede op het landschap Wailomoe ter noordkust. De bergbewoners van het Lobetobi-gebied hebben een eigen radja. Het land tusschen de Geliting- en de Paga-baai staat onder het gezag van den radja van Sikka. Het kleine Paga-gebied heeft een eigen radja; het kustland tusschen Page tot aan Endeh en het binnenland wordt bewoond door onafhankelijke bergstammen: in Keo en naar men meent ook in Rokka bestaat geen gemeenschappelijk bestuur, maar is elk kamponghoofd onafhankelijk. De landschappen in Manggarai staan onder schatplichtige vorsten of daloes, behalve Bari, Reo en Potta, wier radja het gezag van den sultan van Bima erkennen; enkele deelen der noordkust tusschen Manggarai en de golf van Geliting, met name Rioem en Towa erkennen nog het gezag van den radja van Gowa op Zuid-Celebes. Ten aanzien van de bevolkingsdichtheid ontbreken zekere gegevens geheel; het cijfer van ¼ millioen zielen is louter door gissing verkregen en steunt op geen enkelen redelijken grond. Het eiland bevat tal van meer of minder sterk bevolkte kampongs ; ter zuidkust concentreerde zich de bevolking in de kampongs Sikka en Endeh; de eerste is de residentie van den radja en was reeds in de 16de eeuw een station van de missie der Dominicanen; het inwonerstal werd door Kleian op 800 geschat ; Endeh, bestaande uit een vereeniging van een 20-tal kampongs, die elk hun eigen hoofd hebben, heeft een uit vermenging van Boegineezen en Makassaren ontstane bevolking, die zich met het aanplanten van kokospalmen en met vischvangst en handel (op Singapore en inzonderheid op Bali) bezighouden, terwijl de slaven voor de maisteelt en de slavinnen voor het katoenweven worden gebezigd. Overigens liggen a/d zuidkust nog tal van onbeduidende kampongs, alsBoro,Nanga Ramoenz., met geen van alle meer dan 250 inw. De voornaamste plaatsen aan de noordkust zijn: Reo, omstreeks 600 inw., Potto, een door koortsen en buikziekten geteisterde, zeer armoedige en vervallen plaats, te midden van uitgestrekte rijstvelden; verder oostelijk, in het onherbergzame Towa en tot aan de golf van Geliting, liggen Toto, Lola Kotta, Mauwari, Mausambi en Dondo, allen aan gelijknamige baaien; aan de golf Geliting: Maumeri of Klein-Sikka, standplaats van een posthouder en station der r.-kath. zending, ongeveer 400 inw., en Geliting, een boegineesche volksplanting, de voornaamste stapelplaats van den handel op Zuid-Celebes enz. en overigens van vischvangst bestaande, telt circa 200 inw.; aan de baai van Hadding ligt nog de onaanzienlijke kampong Rian Para. Ter oostkust vindt men aan straat Flores ten eerste Posto, dat de 2 km. breede straat beheerscht en door Portugeezen werd gesticht: het is het hoofdstation der r.-kath. zending, die hier meerdere kerken en inrichtingen van onderwijs heeft: te Larantoeka, bezuiden Posta is een in 1879 gesticht klooster van Franciscaner nonnen, waarin vrouwelijke inlanders worden opgeleid; Konga, gelegen aan den Kongavlakte, heeft een r.-kath. kerk en een gekatholiseerde bevolking, die van den aanmaak van zout, pottenbakkerij, vischvangst en ruilhandel met de bergbewoners leeft. De steile westkust bevat slechts enkele kampongs, als Linteh aan straat Molo, en Badjak, aan de golf van Badjak. De bevolking van F. splitst zich in een groot aantal stammen; in de binnenlanden leven deze meest in de bosschen en gebergten, meest in verspreide op hooge palen staande woningen; verder naar de kusten houden zij zich op in kampongs, meestop moeilijk toegankelijke plaatsen aangelegd en overigens nog met palissaden of hooge muren versterkt. De huidskleur der binnenlanders is lichtbruin, hun haar gewoonlijk zwaar gekroesd en tot een overeindstaand bosje saamgebonden : de kleeding der mannen bestaat hetzij uit een tot de knieën reikende sarong of louter uit een gordel van geklopte boomschors, die der vrouwen uit een lange sarong die van de schouders tot over de knieën afvalt en het lichaam als een zak omhult; de meest gebezigde wapens zijn de klewang, boog en pijlen, lansen ; velen kennen ook het gebruik van vuurwapens. De godsdienst der bewoners van F. bestaat in offeranden aan den grooten geest, die in de zon woont en aan een vrouwelijk wezen, dat in de aarde huist, alsmede aan de geesten van afgestorvenen, welke in allerlei voorwerpen, als boomen, bergen, rivieren enz. verblijf houden. In oudere werken worden de bewoners van F. beschreven als wreede, moordzuchtige zeeroovers, kannibalen en slavenjagers. In 1838 zond het nederl. gouvernement een expeditie naar dit eiland, die ter hoogte van Larantoeka landde en de residentie van den radja, benevens eenige stranddorpen in de asch legde, daarop haaroperatiën ter zuidkust voortzette, doch hier, vooral in Endeh, een hardnekkig verzet vond ; ook de residentie van den radja van Endeh werd verbrand. 20 April 1859 stond Portugal bij het verdrag van Lissabon zijn bezittingen op F. nl. de landschappen Sikka, Paga, en Larantoeka, aan Nederland af.