geb. te Leerdam in 1350, verwierf aan de universiteit van Praag den graad van magister en werd na zijn terugkeer kanunnik te Utrecht. Door een preek van Geert Groote tot de navolging van Jezus7 nederig leven opgewekt, verliet hij Utrecht en nam een plaats aan in de stiftskerk van St.
Lebuinus te Deventer, waar hij tevens op last van G. . Groote toezicht hield over de jeugdige geestelijken, die voor dezen boeken afschreven. Met goedkeuring van Groote vereenigde R. deze jonge lieden tot een gemeenschappelijk leven en werd aldus overste van het eerste huis der Broeders van het gemeene leven. Op zijn sterfbed wees Groote R. aan als overste van alle broeder- en zusterhuizen en spoorde hem tevens aan een stift van reguliere koorheeren te stichten. R. volbracht deze opdracht in 1387 door den bouw van het later zoo beroemde klooster van Windesheim bij Zwolle. R. stierf in 1400 te Deventer. Zijn leerling Thomas van Kempen leverde een levensbeschrijving van hem.