Gepubliceerd op 23-02-2021

Flavius josephus

betekenis & definitie

joodsch geschiedschrijver, geb. 37 na Chr. te Jeruzalem, uit den priesterstand, sloot zich aan bij de secte der Farizeërs. Bij het uitbreken van den opstand der Joden tegen de romeinsche heerschappij aanvaardde hij het bestuur over Galilea en doorstond in de vesting Jotapata een beleg Van 7 weken onder Vespasianus en Titus.

Toen de vesting door verraad was overgeleverd, vluchtte hij met eenige makkers in een put, waarin dezen zich om het leven brachten, terwijl hij naar Vespasianus in de legerplaats ging en zich diens gunst verwierf door te voorspellen, dat Vespasianus eenmaal keizer zou worden. Na de verovering van Jeruzalem ging hij met Titus naar Rome. Daar schreef hij zijn „Geschiedenis van den joodschen oorlog” in 7 boeken, eerst in het hebreeuwsch (welk werk verloren gegaan is), vervolgens in het grieksch, een voor de geschiedenis van dien tijd belangrijk werk, maar geheel beheerscht door het streven, zijn landslieden bij de Romeinen en boven alles zich zelven bij de lezers in een zoo gunstig mogelijk licht te doen verschijnen. Andere geschriften van J. zijn de „Joodsche oudheden” in 20 boeken, die, met gebruikmaking van de geleerde overlevering en van vele thans verloren bronnen, de geschiedenis der Joden van de oudste tijden tot aan het einde van Nero’s regeering behandelen; voorts 2 boeken van de „oudheid des joodschen volks”, die waardevolle fragmenten uit oude geschiedschrijvers bevatten; eindelijk ook een geschiedenis van zijn eigen leven. Het geschrift De Maccabaeis, het z.g. 4de boek der Makkabeën, wordt ten onrechte aan J. toegeschreven. De beste der oudere uitgaven van J.’s werken is die van Havercamp (2 dln., Amst. 1726); later werden zij uitgegeven door Oberthür (3 dln., Leipz. 1782 —85), Richter (6 dln., ald. 1825—27), Dindorf (2 dln., Parijs 1845—49) en Murray (2 dln., Lond. 1874).

De beste nieuwere uitgaven zijn die van B. Niese (een groote en een kleine uitg., Berl. 1885 vlg.) en van den amsterdamschen emeritus-hoogleeraar dr. S. A. Naber (6 dln., Leipz. 1888 vlg.). Volgens sommigen zou het in de „Joodsche oudheden” (XVIII, 3, 3) voorkomend getuigenis omtrent Jezus niet van J. afkomstig, doch geïnterpoleerd zijn.

< >