duitsch theoloog, geb. 23 Juni 1807 te Hauingen in Baden, werd in 1833 hoogleeraar in de theologie te Zürich, welken leerstoel hij in 1861 met dien te Heidelberg verwisselde, en overl. hier 22 Jan. 1875. Het eerst maakte hij naam door zijn Uebersetzung und Auslegung des Propheten Jesaias (Heidelb. 1833), welk werk door commentaren op onderscheidene boeken van het O.
T. als T)ie Psalmen (1835—36), Die zwölf kleinen Propheten (3de uitg. 1863), Der Prophet Jeremia (1841), Der Prophet Ezechiel (1847), Der Prophet Daniel (1850), Das Hohe Lied (1855) en Die Sprüche Salomonis (Zür. 1858) gevolgd werd. Een nieuwe vertaling en uitlegging der psalmen verscheen 1863—65. Behalve nog vele andere werken, als Urgeschichte und Mythologie der Philistäer (Leipz. 1845), Sprache und Sprachen Assyriens (1871), heeft hij ook menige belangrijke bijdrage geleverd in verschillende godgeleerde duitsche tijdschriften.