grieksch Epeiros, zooveel als vast land. Sinds de 5e eeuw voor C. naam van de westhelft van noordelijk Griekenland, grensde ten n. en n.o. aan Illyrië en Macedonië, ten o. aan Thessalië, ten z. aan Aetolië, Aearnanië en den Ambracischen zeeboezem, ten w. a/d Ionische zee, besloeg in zijn grootste uitgebreidheid een oppervlakte van ongeveer 11,000 km2. Ten tijde der Romeinen werd ook Acarnanië tot E. gerekend. De ruwe,tot2300 m. hooge bergen, door vroegere aardbevingen gespleten, geven het land een onherbergzaam voorkomen; slechts aan de ambracische golf vindt men een groote vlakte, de overige meer vlakke deelen zijn van geringe uitgestrektheid, als de 3—500 m. hooggelegen vlakte rondom het tegenw. Janina, met een meer waarvan geen afwatering te vinden is. De Ceraunische bergketen vormt de grensscheiding tegen het n. en loopt uit in het voorbergte Acroceraunium (nu Linguetta); in het o. loopt het woeste Pindusgebergte (Grammos), waarvan bijzondere deelen heeten Tymphe, Lacmon, Tymphrestus; in het midden bevindt zich de pas van Pheca (Duglianat, de hoofdweg tusschen Epirus en Thessalië. Meer naar binnen bij Dodona liep het Tomarusgebergte (Tomaro) en de Thyamus (Makein) naar Acarnanië. Rivieren zijn: de Acheron (Mauropotamo) met het acherusische moeras, de Thyamis (Kalamas), de Arachtus (Arta) en de bovenloop van den Achelous (Aspropotamo). De oorspronkelijke pelasgische bevolking ontaardde door aanraking met de Illyriërs meer en meer; zij was verdeeld in de Chaonen in het noordwesten tot aan Thyamis, de Thesprotiërs in het z.o. langs de kust, de Molossiers binnenwaarts ten n. van de ambracische golf. Buitendien worden nog Athamanen, Hellopers, Cassopeërs, Atintanen en anderen genoemd.
Steden in Chaonie : Oricum (Ericho), noordelijke grensstad tegen Illyrië, colchische kolonie met een voortreflijke haven: Palaeste, wraar Caesar in den oorlog tegen Pompejus landde, de havensteden Phoenice, Parnomus, Onchesmus, Buthroton (Buthrinto). In Thesprotië: Ephyra en Cichyrus aan den mond van den j Acheron; Nicopolis (Prevesa) tegenover Acj tiurn aan de ambracische golf door Augustus ! na de overwinning op Antonius (31 v. C.) gebouwd, onder Constantijn den G., hoofdstad van Epirus; Pandosia en Elatria ofElatia. In Molossis: Passaron Dodona aan den voet van j den Tomarus, waarschijnlijk in de woeste ! streek aan den zuidelijken oever van het meer Pambotis (meer van Janina), bij Homerus „het winterachtige” geheeten. Dodona was zeer beroemd door haar orakel (het oudste van Griekenland), over welks ontstaan de priesters van Zeus in het aegyptisehe Thebe vertelden dat twee heilige vrouwen door Phoenieiërs uit Egypte geroofd werden, waarvan de een naar Libye, de ander aan de Hellenen verkocht wrerd, en dat alzoo de orakels te Ammon en Dodona ontstonden. — De Dodonaeërs zelve vertelden, dat twree wilde duiven uit het egyptische Thebe weggevlogen waren, de een naar Libye, de ander naar Dodona, dat deze zich daar op een eik nederzette en met menschlijke stem bevolen had daar een orakel te stichten. Herodotus meent dat men de vrouwen met vogels heeft vergeleken, wegens hare vreemde spraak en kleur, en toen zij de pelasgische taal geleerd hadden, zeide men, dat zij met menschelijke stem hadden gesproken Bovendien werd tot E. nog dikwijls gerekend Argos enAmphilochicurn, ten o/d v. de ambrocische golf, en Ambrocia ten n. de gelijknamige golf.
E. vormt thans het zuidelijk deel v/h vilajet Jannina.