In ruimeren, historischen zin de egyptisehe provincie Nubië, in engeren zin het middelste, aan den Nijl gelegen deel daarvan, nl. het aanmerkelijk verbreede rivierdal van 18l/° N.B. benedenwaarts tot aan de plaats Hannik, onder 19° 42' N B. Deze dal-landstreek is 260 km. lang, bijna geheel vlak, vruchtbaar, en wordt hier en daar sterk bebouwd; vooral de talrijke rivier-eilanden munten uit door een weelderige vruchtbaarheid; in de nietbebouwde deelen houden zich hyena’s, leeuwen en gazellen, in den Nijl krokodillen en nijlpaarden op; de bewoners houden kudden paarden en schapen; in Dec. en Jan. is het klimaat bij z.o.wind koel, in April komen veelvuldig stormen uit het n.w. voor en is de lucht vol zand. De bewoners, thans ongeveer 56,000 zielen sterk, (volgens Munzinger ongev. 250,000, in 1874), zijn grootendeels Dongolawi, die een bronsachtige huidskleur hebben en krachtig gebouwd zijn; zij hebben zich sterk vermengd met arabieren en mameloeken, leven van landbouw (per jaar twee oogsten) en veeteelt, en van den uitvoerhandel (dadels, koren); de Dongolawi belijden den Islam, en leven onder den despotischen druk hunner heerschers, in weerwil van den rijkdom van hun land, in de grootste armoede, waarom sterke landverhuizing naar zuidelijker streken plaats heeft. Hoofdstad is Nieuw-Dongola, bij de arabieren D. el-Dsjedideh, bij de turken El-Ordeh, gewoonlijk Kasr-Dongola genoemd, tijdens het egyptisch bestuur een bloeiende plaats aan den linker-Nijloever, met 10,000 inw. en vele bazars ; het werd gesticht door de van het 120 km. verder rivieropwaarts gelegen Oud-D. ofDongola-Agusa afkomstige Mameloeken; deze laatste plaats was in den oud-egyptischen tijd een belangrijke handelsstad, doch is thans een armelijk dorp, gelegen op een 30 m. hoogen heuvel, eenzaam en bijna onbewoond, door de zandstormen voor een goed deel in het zand begraven. In het landschap D. concentreerden zich in de middeleeuwen de kuituur en de markt van Nubië; in iateren tijd verloor het gedurig steeds gebied en ging het ook in bevolkingsdichtheid gaandeweg achteruit; in de IS30 eeuw werden de bewoners door zuidelijke naburen, de Schakieh arabieren deels onderworpen, deels tot emigratie gedwongen; in 1812 sloegen de uit Egypte verdreven Mameloeken hier hun woonplaats op en stichtten hier een eigen staat; reeds in 1821 echter werden zij door Ibrahim Pacha verdreven, waarop ze zich westwaarts naar het woestijngebied wendden, waar zij spoorloos zijn verdwenen; sinds was het land egyptisch gebied, en vormde het met Berber een der provinciën v. Egytisch-Soedan, tot in Sept. 1885 de Mahdisten onder Mohammed-el-Kehir een inval deden, de egypt.ische ambtenaren verjoegen, en, nadat in 1886 de britsche troepen Soedan hadden ontruimd, het met geheel Nubië in bezit namen; 23 Sept. 1896 werd de stad door het engelsch-egyptische leger tijdens den opmarsch naar Kartoem bezet en het land daarop weder als een provincie met egyptisch Soedan vcreenigd. Gedurende de heerschappij van den Mahdi daalde de bevolking van 75 op 56,000 zielen en verminderde het aantal dadelpalmen met de helft.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk